In het rijk geïllustreerde boek De Reynaert van Frits van Oostrom (2023) staat op p. 318 de bladvullende afbeelding van Reynaert op Fortuna’s rad, in figuur 1.
Het onderschrift suggereert dat het spierwitte dier onder het rad Koning Nobel is. Wordt het dier allegorisch vermorzeld door Fortuna en eigenlijk door Reynaert? Is het wel een leeuw? En wie zijn de dieren links en rechts en wat doen zij op het rad? De ene zal Isengrim zijn die als monnik gekleed is, maar het dier – in een blauwe boerenkiel? – rechts dan? Het zijn zomaar wat vragen die bij een lezer en/of beschouwer kunnen opkomen. De tegenoverliggende tekst legt dat niet uit, maar maakt gewag van Le Couronnement de Renart. Is hiermee het zo getitelde boek van Maurice Delbouille (1903-1984) bedoeld of moet de lezer denken aan Li couronemens de Renart, geschreven tussen 1263 en 1270? Het laatste zou kunnen, maar de context doet vermoeden dat het om het recentere werk gaat. Hoe dan ook, de afbeelding komt niet uit een Reynaert/Renart-manuscript, maar uit een missaal, een kerkboek dus, vermeld op p. 457. Staat het plaatje er ter illustratie van een besproken thema of gewoon mooi ter versiering?
Wat voor een dier ligt er eigenlijk onder het rad? Het heeft een hoorn op zijn kop, om zijn kop een krullerige vacht, een hangende onderlip – nou niet wat je noemt een onderdeel van een opengesperde leeuwenmuil – en aan zijn achterpoot een klauw. En wat is er rechts van de achterpoot nog te zien? Een dikke wollige staart? Vergeleken bij het formaat van de drie andere dieren is een leeuw als ‘onderliggende partij’ wel wat klein van stuk. Qua afmeting zou het dier nog wel voor een ram kunnen doorgaan, maar die klauw dan?
Er is nog iets aparts dat de nieuwsgierigheid prikkelt. Immers, in de traditie van Fortuna’s rad draait de godin een en hetzelfde individu rond, zoals in het welbekende handschrift van de Carmina Burana uit ca. 1230. Naast de prent zelf staan zinnetjes, alsof ze uitgesproken worden door het personage ernaast in de desbetreffende fase van zijn leven, links omhoog klimmend: regnabo ‘ik zal koning zijn’, bovenaan op de troon gezeten: Regno ‘Ik ben koning’, rechts neertuimelend: regnabam ‘ik was koning’ en onderaan pogend zijn val nog wat te breken: sum sine regno ‘ik heb geen koninkrijk’.
De prent is te zien als illustratie van de volgende verzen, veel folio’s verderop:
Fortune rota uoluitur descendo minoratus
‘Het rad van Fortuna draait rond: ik daal vernederd af, een ander gaat omhoog. Al te hoog zit de koning op de top: hij moet bedacht zijn op zijn ondergang’.
alter in altum tollitur nimis exaltatus
rex sedet in vertice caueat ruinam
Het idee van Fortuna’s rad dankt zijn ontstaan, zo wordt aangenomen, aan Boëthius’ (480-524) De consolatione Philosophiae, voltooid in het jaar van zijn overlijden. In het boek zegt Vrouwe Filosofie het volgende (2, prosa 1, 19):
Tu vero volventis rotae impetum retinere conaris? At, omnium mortalium stolidissime, si manere incipit, fors esse desistit.
‘Probeer jij echt de vaart van het wentelend geluksrad in te houden? Maar, allerdomste sterveling, als het blijft stilstaan, houdt toeval op te bestaan’.
In de loop der tijd heeft Boëthius’ boek veel verluchters geïnspireerd, want zeer uiteenlopende geschriften zijn voorzien van Fortuna’s rad. Niet alleen Boëthius’ boek, zoals het tweetalige – in Latijn en Nederlands – De consolatione Philosophiae, 1491: 58v),[1] maar ook boeken zoals de Roman de la Rose (ca. 1275) van Guillaume de Lorris & Jean de Meun, De remediis utriusque fortunae (1366) van Petrarca en L’epistre d’Othea (ca. 1400) van Christine de Pisan. Zelfs roosvensters van kerken zijn gerealiseerd als geluksrad, al blijft Fortuna dan wel buiten beeld.[2]
Maar terug naar figuur 1. Wie de moeite neemt de herkomst van de prent, vermeld op p. 457, na te trekken, wordt beloond met het plaatje van figuur 4.
Wat je te zien krijgt, zijn twee raderen van Fortuna, gecomponeerd als koppel. De tekstflarden zijn uit de misliturgie voor overledenen. De Requiem-zin komt onder meer voor in het introïtus van de rouwmis en de Suscipe-zin zit in het uitvaartritueel voor priesters.[3] In het missaal is het tweeluik niet meer dan een randfiguur, maar ongetwijfeld wel bedoeld als toespeling op het thema van het levenseinde in de hoofdtekst. Het zit doordacht en hecht in elkaar. Immers, de twee gekroonde individuen kijken naar elkaar en het gaat beide keren niet om één individu in verschillende levensfasen, dus anders dan in het rad van de Carmina Burana. Het laatste punt mag dan een reden zijn om te denken aan een dubbel unicum, toch zal die gedachte verworpen moeten worden.
De personages van het linkerluik lijken: een boer met een sikkel, een koning met zijn scepter en een priester die een hostie en een miskelk opheft, zoals hij die in de misviering toont aan de aanwezige gelovigen na de consecratie van brood en wijn tot lichaam en bloed van Christus. Onderaan is een oude heer met een baard te zien. Hij heeft geen zwart lijkkleed aan. Nee, dood is hij nog niet, want met zijn rechterhand klampt hij zich aan het rad vast en het been dat te zien is, bungelt niet slap omlaag. Zo heeft ook de koning-zonder-koninkrijk in de miniatuur zich nog niet helemaal neergelegd bij zijn levenseinde blijkens de stand van zijn benen. En, had hij als lijk nog wel iets zinnigs kunnen zeggen dan? Representeren in het linkerluik van de randfiguur de bovenste individuen misschien de drie ‘door God gewilde’ standen: laboratores ‘werkende’, bellatores ‘vechtende’ en oratores ‘biddende stand’? De heer onderaan heeft hoe dan ook geen status meer.
Weerspiegelen de personages van het rechterluik die van het linkerluik? Vast, maar hoe dan? Houden ze elkaar een spiegel voor? Moet de koning zich in Reynaert gespiegeld zien, de vallende priester in de wolf en de boer in het dier (met een boerenkiel?) rechts? Wat is het laatste voor een dier? Het lijkt horens te dragen, heeft grote koeienogen en wat er vooraan te zien is van zijn ene poot, kan een hoef zijn. Voor een stier is zijn lijf wel heel slank en zijn staart erg weelderig, al vanaf de staartinzet, zo lijkt het. Of heeft het dier geen horens maar alleen een stel enorme oren? Dan komt een haas in aanmerking, wel een met een zeldzaam lange, ruige staart. Of moet het dier dat de illuminator gefabriceerd heeft, gezien worden als een drôlerie in de marge van een middeleeuws boekwerk? En – dit draagt wellicht bij aan de beantwoording van de beginvragen – hoe verhouden de onderliggende figuren zich tot elkaar? Het gevallen dier laat zijn kop ook nog niet murw en moedeloos hangen, tilt die zelfs wat op en reikt met een achterpoot naar het rad.[4]
Ongetwijfeld worden met de vier dieren toespelingen gemaakt op personages in de destijds bekende ‘matière renardienne’. Wat de wolf in monnikspij betreft, is het plausibel te denken aan Ysengrim in de Ysengrimus (Mann 1987, Nieuwenhuis 1997). En bij Reynaert ligt (een branche van) de Roman de Renart voor de hand. Renart laat zich tot koning kronen[5] nadat het hof wijsgemaakt is door zijn manipulatieve toedoen dat Koning Nobel in de grote oorlog tegen de Heidenen het leven gelaten heeft. (Nobels vrouw, Fière, gelooft het overlijdensbericht en heeft zelfs, zij het niet voor heel lange duur, een fijne tijd met Renart, vindt zij dit keer.) Moet in de Roman de Renart ook naar de rol van de ram, Beli(j)n, gekeken worden, en dan niet alleen als hofkapelaan, zoals in Van den vos Reynaerde?[6] Vragen die stuk voor stuk intrigerend kunnen zijn voor geïnteresseerde lezers en kijkers.
Mogelijk deugt er van de speculatie over de drie standen in het linkerluik van figuur 4 geen snars, want, schrijft Wirth (2003: 116) fijntjes: ‘on reconnaît immédiatement Fausseté montant à la roue avec sa faucille et Foi qui en tombe, personnifiée par le prêtre au calice’, met de mits: ‘à condition toutefois de connaître Renart le Nouvel et son iconographie’. Omdat het lang niet iedereen meteen voor de geest staat dat het individu met de sikkel ‘Valsheid’ voorstelt, de priester met kelk en hostie het ‘Geloof’ en het personage onderaan ‘Trouw’, is het nuttig en fijn om het boek Renart le Nouvel, door Jacquemart Giélée rond 1289 geschreven, het manuscript uit de 13e eeuw te kunnen inzien, vooral wegens de bladopvullende miniatuur aan het eind van het boek.[7] Zie figuur 5.
Ter toelichting op het boek, kortweg, Renart le Nouvel het volgende. De orden van de tempeliers (beschermers van het Heilige Graf) en de hospitaalridders (verzorgers van zieke en gewonde kruisvaarders en pelgrims) zijn met elkaar in de clinch. Ter versterking van hun positie wil elk van beide ridderorden Renart in de zijne laten intreden en hem de leiding geven. Welke orde moet hij kiezen? Daarover ontspint zich een geharnast debat tussen de orde-oversten onderling en de paus. Die heeft geen idee hoe het geschil te beslechten. Maar gelukkig is Renart er om de paus van dienst te zijn, en wel met een diplomatieke variant op het salomonsoordeel als de hoogste rechter op aarde radeloos tegen de oversten zegt:
… he can hardly divide himself in two.’ Renart replied, ‘A priest can serve at two altars; I will do so; I will put on both habits. My clothes will be divided down the middle; on the right I will be dressed in the vestments of a Hospitaller, and on the left of a Templar. On the left I will leave my beard, on the right I will have myself shaved; I will govern them both well.’ At that there was great laughter among them; they vested him as you have heard.
(Nicholson 1990: 4.)
Ineens treedt dan Fortuna op om Renarts uitzonderlijke benoeming te vieren. Zij wil hem als in een apotheose bovenaan op haar rad plaats laten nemen, zoals afgebeeld in de allegorie van figuur 5. Maar Renart, slim als hij is, weigert, want wat als het rad gaat draaien?
[Renart] says, it will turn over and throw him down. Fortune replies that it will not; he has thrown down Faith and Loyalty and they will never rise again; […]. Renart therefore climbs on the wheel, ‘all crowned’, […] clad in the habit of the Templars and Hospitallers.
(Nicholson 1990: 4.)
Fortuna’s aanpak deed allicht – en doet uiteraard nu nog – denken aan de visie op haar taak en werkwijze, ten beste gegeven in hiervoor al aangehaalde verzen in Boëthius’ De consolatione Philosophiae. Zij zet nu dus de boel op zijn kop voor Renart. De twee rivaliserende ridderorden in het Heilige Land waren tegen het eind van de 13e eeuw door renardie door en door corrupt, meldt Nicholson (1990: 7) en ze besluit: ‘the surrender of the orders of the Holy Land to Renart marked the final victory of evil in the world’.
Figuur 5 uit de 13e eeuw is overigens niet gemakkelijk te ‘lezen’. Daarom kan dat verder het beste aan Reynaert-specialisten overgelaten worden. Maar toch een paar observaties bij figuur 5. De gekroonde Renart heeft een tweedelige mantel omgeslagen, met links en rechts op de kraag vignetten die Renarts toewijding aan beide kruisridderorden markeren. De man te paard staat voor orghiul (?) ‘hoogmoed’, de vrouw op de ezel, dame ghille, voor ‘leugen’. De man met de sikkel is, zoals boven zijn hoed staat, (de opkomende) fausutes (?) ‘valsheid’ en de vallende priester rechts met kelk en hostie verbeeldt (het ten onder gaande) fois ‘geloof’, aangeduid op de spaak van het rad. Onderaan hangt een schaars geklede man – of is het nog een kind? – zich vastklampend aan het rad; hij verbeeldt loiautes ‘trouw’, zoals op de radrand staat. De figuren in de hoeken onderaan, zijn links een koning, met een onduidelijke tekst bij de kroon, en rechts vermoedelijk een vrouw met boven haar hoofd het woord humilites (?) ‘nederigheid’. Gelukkig is er een miniatuur uit begin 14e eeuw, afgebeeld in figuur 6.
Een paar elementen springen hierbij in het oog. Het individu links is Fausseté, zoals in de banderol nog net te lezen is; in figuur 5 is dat net boven de hoed van de man links aangeduid. Het kapsel van de man in figuur 6 is gelijk aan dat van de ridder te paard links boven, in een andere zit dan de edelvrouw op haar hakkenei (een soepel rijdende telganger) rechts. De man heeft een habijtachtig kleed aan, maar is geen priester, want hij had dan een tonsuur gehad, zoals de priester rechts. De schaars geklede man onderaan is niet dood: hij heeft niet alleen het rad nog vast, maar houdt ook nog een balans in de hand. Dan de personages in de miniatuurhoeken, boven de verderfelijke personages Superbia ‘Trots’, verbeeld door een ridder met op zijn hand een jachtvogel, en vrouwe Gila ‘Leugen’ op haar hakkenei, en – niet zonder toeval de omgekeerde wereld – onder de deugdzame dames Caritas ‘Liefde’ en Humilitas ‘Nederigheid’, die met de wereld in hun hand de toestand meewarig aanzien.[8] Bovenaan zitten gehoorzaam en nederig ter weerszij van Renart knielende dieren, een vos (?) en een ezel (?), vast als vertegenwoordigers van de rivaliserende, maar onder zijn heerschappij coöperatief corrumperende ridderorden. En de hoog op het rad zetelende opperkruisridder Renart draagt hier geen kroon. Wat hij op heeft, is eerder een muts, hoe chic ook.
Alleen al door dat hoofddeksel verschilt de vos in figuur 6 van de gekroonde vorsten in het tweeluik. De vos – dit zij niet alleen maar zijdelings opgemerkt –ontbreekt in het linkerluik, waar je hem zou verwachten, althans áls het thema van dat luik correspondeert met dat van de miniatuur in figuur 6. Of moet hij er juist ontbreken om de inhoudelijke spiegeling van de luiken te waarborgen? Ook de figuren links en rechts op het rad corresponderen maar halfhalf met die van het linkerluik, want ze verschillen van geslacht. Staat de linkerfiguur dan nog wel voor ‘Fausseté’ oftewel ‘Valsheid’? Gaat het in figuur 6 en het linkerluik (en het rechterluik) van het missaal wel om dezelfde allegorie? En wordt met het stellen van die vraag dan al niet meteen in twijfel getrokken of het onderliggende individu van de miniatuur nog wel een indicatie kan zijn voor de interpretatie van de onderliggende individuen in het tweeluik? Gaat het bij hen alle drie keer om ‘Trouw’?
Al die nieuwsgierige interesse draait zo uit op de beginvraag: wat voor een dier is de ‘onderliggende partij’ in figuur 1 in hemelsnaam? Als de luiken van de randfiguur geïnspireerd zijn op de miniatuur van figuur 5 – en wie zou dat willen ontkennen? – is een leeuw als ‘onderliggende partij’ van het rechterluik wel heel verrassend, want aan het verhaal van die miniatuur komt geen Koning Nobel of enige andere leeuw te pas.
Al bij al zou je graag onderzocht willen zien wat de illuminator bezield heeft het rad van de heidense Fortuna in tweevoud in een kerkboek te zetten[9] en wat hem op het idee gebracht heeft met het ‘marginale’ tweeluik een unicum te creëren. Tot slot dus nog twee – zij het indirect gestelde – onderzoeksvragen. Hoe dan ook, dankzij het ‘rad van fortuin’ in Van Oostroms De Reynaert is het onderzoek wel alvast in gang gezet, als bijvangst.
Referenties
- Barner, Wilfried (1995), Die gezähmte Fortuna. Stoizistische Modelle nach 1600, in: Haug & Wachinger (red.), 311-343.
- Bellon, Roger (1993), Renart empereur: un épisode peu connu du ‘Roman de Renart’ (branche XI, vers 2300-3402), in: Roger Marchal & Bernard Guidot, red., Hommage Jean Lanher, Nancy: Presses universitaires de Nancy, 257-266.
- Boëthius (1491), Boèce, De Consolatione Philosophiae, Bibliotheque nationale de France, http://archivesetmanuscrits.bnf.fr/ark:/12148/cc89761w
- Bouwman, André Th. (1991), Het dierenepos Van den vos Reynaerde vergeleken met de Oudfranse Roman de Renart, Amsterdam: Prometheus.
- Carmina Burana (ca. 1230). Bayerische Staatsbibliothek Clm 4660,B: https://daten.digitale-sammlungen.de/bsb00085130/image_5 ; zie ook: Alfons Hilka & Otto Schumann, red. (1930-1941), Carmina Burana, mit Benutzung der Vorarbeiten Wilhelm Meyers, deel 1, tekst 1, Die moralisch-satirischen Dichtungen, tekst 2, Die Liebeslieder, Heidelberg: Carl Winter.
- Fukumoto, Naoyuki, Noboru Harano & Satoru Suzuki, red. (1983-1985), Le Roman de Renart, édité d’après les manuscrits C et M, deel 1-2, Tokyo: France Tosho.
- Goris, Mariken (2000), Boethius in het Nederlands. Studie naar en tekstuitgave van de Gentse Boethius (1485), boek II, Hilversum: Verloren.
- Haug, Walter (1995), O Fortuna. Eine historisch-semantische Skizze zur Einführung, in: Haug & Wachinger (red.), 1-22
- Haug, Walter & Burghart Wachinger (red.), Fortuna, Tübingen: Max Niemeyer Verlag.
- Houdoy, Jules (1874), Renart-le-Nouvel, roman satirique composé au XIIIe siècle par Jacquemars Giélée de Lille, précéde d’une introduction historique et illustré d’un fac-similé d’après le manuscrit La Vallière de la Bibliothèque nationale, Parijs: A. Aubry.
- Janssen, Theo & Ann Marynissen (2018), Het Narrenschip in de Lage Landen, deel 1: Josse Bade: Der zotten ende der narren scip – tekst en hertaling, deel 2: Het schip ingaan – inleiding en aantekeningen, Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.
- Mann, Jill, red. en vert. (1987), Ysengrimus. Text with translation, commentary and introduction, Leiden: Brill.
- Méon, Dominique M., red. (1826), Le roman du Renart, deel 3, Parijs: Treuttel & Würtz.
- Nicholson, Helen (1990), Jacquemart Giélée’s Renart le Nouvel: The image of the Military Orders on the eve of the loss of Acre (1291), in: Judith Loades, red., Monastic Studies. The continuity of tradition, deel 1, Bangor: Headstart History, 182-189.
- Nieuwenhuis, Mark, vert. (1997), Ysengrimus, Amsterdam: Querido’s Uitgeverij.
- Oostrom, Frits van (2023), De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk, Amsterdam: Prometheus.
- Strubel, Armand (2016), Noble, Renart et Fauvel: l’incarnation “bestiale” de la souveraineté, in: Patrick Gilli, red., La pathologie du pouvoir: vices, crimes et délits des gouvernants. Antiquité, Moyen Âge, époque moderne, Leiden: Brill, 282-292.
- Wirth, Jean (2003), L’iconographie médiévale de la roue de Fortune, in: Yasmina Foehr-Janssens & Emmanuelle Métry, red., La fortune thème, reprèsentations, discours, Genève: Droz, 105-128.
Voetnoten
[1] Zie het boek over het werk door Goris (2000).
[2] Zie Janssen & Marynissen (2018, deel 2, 376-389).[3] Bijvoorbeeld: Requiem Mass (for a Priest), According to the extraordinary form of the Roman rite. https://media.churchmusicassociation.org/sjfm/Requiem/Requiem-Complete-Priest.pdf
[4] Wirth (2003: 116) stelt in zijn duiding van de randfiguur: ‘Il est difficile d’identifier certains des animaux qui occupent la seconde roue. La victime semble être un lion, tandis que le roi trônant au sommet, le franciscain qui grimpe et le personnage qui tombe semblent tous trois des renards’. Kennelijk ziet Wirth in de stevige krul links boven de kop geen hoorn, maar een losse lok van Nobels manen. Van Oostrom kan dus bogen op steun in de literatuur inzake de leeuw als ‘onderliggende partij’.
[5] Zelfs speelde hij trouwens ook nog met de gedachte keizer te worden. Zie Bellon (1993) en, bijvoorbeeld, vers 26671 in Méon (1826) of vers 23005 in Fukumoto e.a. (1983-1985).
[6] Belin de ram komt overigens wel eenmaal als kapelaan voor in de Roman de Renart (branche VI), zie Bouwman 1991: 365.
[7] De miniatuur zit achter in het boek dat Van Oostrom gebruikt heeft voor het plaatje ‘Ridderparodie in de Roman de Renart’ op p. 308. Voor wie het wil raadplegen zij voor de duidelijkheid opgemerkt: in de Bibliothèque nationale de France staat het te boek als: « Li Brance de Renart ke Jakemars Giellee, de Lisle, traita », ou Roman de Renart le nouvel.
[8] De interpretator krijgt hierbij een handreiking van Houdoy (1874: 207-208).
[9] Uiteraard figureert Fortuna niet als afgodin, maar als fictionele entiteit, zie bijv. Haug 1995: 8 en Barner 1995: 333-335.
Serie Over Reynaert
Het verschijnen van De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk van Frits van Oostrom is aanleiding voor een reeks bijdragen op Neerlandistiek. Lees alle artikelen in deze serie.
jandeputter zegt
Ik lees zowel bij figuur 5 als figuur 6 ‘loyaute’ als bijschrift bij de onderliggende figuur.
Jan Uyttendaele zegt
Ik mis deze afbeelding van het Rad der Fortuin, die bovenaan een vos met een schat in de hand en onderaan een leeuw laat zien: https://www.bookilluminators.nl/met-noodnaam-gekende-boekverluchters/boekverluchters-e-noodnaam/meester-van-evert-zoudenbalch/
‘Op het laagste punt van het door de ezel (hier symbool van domheid) gedraaide rad ligt de leeuw, de koning der dieren, er rustig en op zijn gemak bij, alsof het hem niets kan schelen dat hij machteloos is. Bovenop het wiel zit de vos, de incarnatie van het kwaad, de exemplarische vleier en leugenaar, die waar woorden tekortschieten een schat achter de hand heeft, hier verborgen in een zak. Rechts snelt de hazewind, die als jachthond symbool staat voor de adel, zijn ondergang tegemoet. Klimmend links is de aap, de parodie van de mens, omdat hij ‘na-aapt’ wat de mens doet.’(Uit: Willem Kuiper, ‘Luna en Fortuna’. In: A. van Leerdam e.a., Kennis in beeld. Denken en doen in de Middeleeuwen. Hilversum, Verloren, 2014.)
Zie ook: https://neerlandistiek.nl/2014/10/column-99-occasio-of-fortuna/