Onder de motorkap van Carmiggelt (xi)
In Wim Kloosters Grammatica van het Nederlands. Een volledig overzicht (Den Haag 2001) staat op p. 83 een schema met de verbuiging van het voorgeplaatste bijvoeglijk naamwoord in het tegenwoordige Nederlands. Dus de/een zwarte kat tegenover het arme schaap tegenover een arm schaap. Bij niet-telbare woorden hetzelfde verhaal: (de) vette klei versus het heidense kabaal tegenover heidens kabaal.
Het-woorden willen volgens de gewone hedendaagse regelmatigheden een bijvoeglijk naamwoord op –e (op een paar uitzonderingen na zoals het ijzeren hek, het Groninger idioom).
Op twee posities in het schema heeft Klooster het wortel-teken geplaatst. Waarom: daar “blijft de buigings-e soms (vooral in ouder Nederlands) achterwege”.
Simon Carmiggelt schreef op dit punt ouder Nederlands maar wie merkt dat? Rijg de gevallen aaneen en constateer: het wémelt bij hem van dit soort woordgroepjes (als voorbeeld uit de heruitgegeven bundel Kraaltjes rijgen/Een toontje lager, 1999 – oorspronkelijk daterend van 1958 respectievelijk 1959):
dit olierijk natuurproduct 17
mijn eventueel doodsbed 22
zijn eigengereid egoïsme 25
het opgeschroefd ideaal 46
zijn toekomstig graf 49
in het onwerkelijk maanlicht 55
mijn onverbeterlijk bed 65
zijn ouderlijk huis 93
mijn nog vredig slapend huis 98
zijn enorm colbert 101
zijn groot, rond mannenhoofd 102
zijn door ervaring gelooid pokerface 118
in zijn voorbarig graf 135
zijn pril succes 145
het eenzaam domein 154
door het Gelders natuurschoon 157
het nauw luisterend biljartspel 163
dat Belgisch bier 205
hun keurig aangeharkt kroost 209
Door zijn dartel toedoen 218
De meer hedendaagse lezer moet in deze gevallen geneigd zijn, te spreken van olierijke, eventuele, eigengereide, opgeschroefde en dergelijke. Dat deed Carmiggelt dus niet en als hij op enkele plaatsen collega-schrijvers als Willem Kloos en Godfried Bomans citeert, blijken ook zij dit oudere ABN te hanteren. Lees Louis Couperus, bij hem stikt het Nederlands er zelfs van.
Anderzijds, we zien in de hier aangehaalde bundel van Carmiggelt óók gesproken worden van dit soort taal: “Gekleed in een solide Hollands pak” op pagina 134 en dat is iets wat niet verwacht wordt maar dan eerder “solied, Hollands pak” of eventueel “solide Hollandse pak”.
In enkele gevallen – moeilijker voor het oplettende oog vindbaar (!) – zien we dit
het meest vrouwelijke dialoogje 55
het veel misbruikte begrip 154
het jaarlijkse uitstapje 213
Kortom, Simon Carmiggelt mag op dit punt ouder Nederlands geschreven hebben, hij zette soms een stapje onderweg naar de nieuwere tijd.
In De kuise drinker/Schemeren (2000 naar de uitgaves in 1990/1992) blijkt de schrijver dit oudere Nederlands onveranderd te hanteren, alleen begint hier op te vallen dat hij de e-loze vormen vooral laat volgen door onzijdige woorden die betrekking hebben op hoofd en gezicht:
zijn uitgeteerd hoofd 28
zijn weerbarstig gezicht 46
zijn onberispelijk uiterlijk 88 [vs het (…) liggende, stokoude en (…)]
haar smal gezicht 100
zijn smal gelaat 101
zijn toch al onvrolijk hoofd 154
zijn smal gezicht 168
haar gerimpeld hoofdje 202
zijn doorlijnd gezicht 205
zijn gelooid gezicht 206
zijn rond gelaat 215
Maar in dezelfde sfeer is incidenteel jonger ABN te vinden als er een lidwoord gebruikt wordt in plaats van een bezittelijk voornaamwoord: “het ronde, ongecompliceerde gelaat” (211) Dit talig(e) natuurschoon verdient aandacht.
Laat een reactie achter