III
In het gedicht De poppekast van Jacob van Lennep uit 1851, in de bundel Het lijstertje[1] komt ook het repertoire langs, inclusief de eeuwige klacht dat de poppenkast vroeger veel leuker was en dat het nu huilen met de pet op was en dat de traditie ernstiglijk was afgegleden en er inmiddels niets meer viel te lachen. Vroeger, ja toen was het leuk!
’k Hou zoo veel van de poppekast.
Jan Klaassen is zoo’n kluchtige gast,
En hij heeft zoo’n rooien neus.
En hij slaat Katrijn met een dikken stok,
En ook dien man met zijn zwarten rok,
En ook dien langen reus.Komt dan de Luitenant met den strop,
Jan Klaassen hangt hem zelf er aan op.
O, kijk! dat zie ik zoo graag.
Hij danst met zijn kindertjes, hop sa sa!
En jaagt hen allen naar huis daarna,
Met geen kruimpje brood in hun maag.En als hij den Bakker ter dege schopt,
En hem naderhand in zijn oven stopt,
Dan heb ik zoo’n ijslijke pret;
Op ’t laatste dan neemt hij zijn eene been,
En jaagt ze daar allemaal meê heen,
En dan gaat hij zelf naar bed.
IV.
In 1871 tekende Jan ter Gouw in zijn standaardwerk De volksvermaken ook een en ander over de ronzebons op:[2]
De ‘stukkies’ waren miniatuur-kluchten, en droegen nog geheel het karakter der oude Hollandsche klucht: twisten en slaan waren schering en inslag; de toeschouwers juichten als de gespleten mattestok op de houten ruggen der acteurs kletterde, evenals de middeleeuwers wanneer de ‘gesellen van de conste’ elkaâr op gelijke wijze afrosten. Ook de oude gemeenzaamheid tusschen spelers en toeschouwers leefde in de poppekast nog voort. Als Jan Klaassen zingende opkwam, dan riep het publiek:
DE KIJKERS. He, Jan Klaassen! wat ben je weêr vrolijk!
JAN KLAASSEN. Jonges, jonges, ik bin zoo prettig! Weet jelui ’t nog niet? ’k Bin gistere getrouwd, en we hebbe de broiloft gehouwe, en ik heb een half okshoofd wijn gedronke!
DE KIJKERS. Wel Jan Klaassen! ben jij getrouwd? Waar is je vrouw dan?
JAN KLAASSEN. Die zel ’k reis roepe. Hei! Katrijntje! Jakomijntje! Hoe hietje, m’n suikerrietje! kom ’reis bove!
En als Katrijn opkwam, vloog Jan Klaassen met zooveel drift op haar aan, om haar te omhelzen, dat zij met haar kop tegen een hoek van de kast bonsde, en zij hem voor ‘leelijken bochel!’ schold, en hij meteen weêr een liedje op zijn ‘bult, met ouwe lappen gevuld’, begon te zingen, terwijl zijn houten hand de maat sloeg op den rand der kast.
‘Maar,’ vervolgt Ter Gouw, ‘sedert dertig jaren is de poppekast erg verbasterd. Jan Klaassen heeft al zijn originaliteit verloren; hij is een flaauwe vent geworden, die danst aan een touwtje en ‘tirallala’ zingt, maar van wien men, al staat men ook een kwartier naar hem te luisteren, geen enkele grap meer hoort. Dat oude kluchtspel is dood.’
Jan Klaassen was weliswaar nog steeds op de kermis en op straat te vinden – op markt- en feestdagen waren er op de Dam en op de Botermarkt in Amsterdam soms wel drie poppenkasten tegelijkertijd bezig – maar vond ook zijn weg in prentenboeken die speciaal op een kinderpubliek waren toegesneden. Kon je in de vluchtige openlucht nog wel wegkomen met gezagsondermijnende en zedenkwetsende episodes en terzijdes, op papier was dat moeilijker.
V.
In 1859 verscheen Het leven van Jan Klaassen, verteld aan de Nederlandsche jeugd van Jan Schenkman,[3] waarin losvast het leven van de schelm Jan Klaassen wordt berijmd, die in het circus werkt, de wereld overvaart, overal moet vluchten en uiteindelijk, na veel avonturen die met de houten Jan nauwelijks iets hebben uit te staan (zijn soldatentijd wordt in één strofe afgehandeld), bij thuiskomst in ’t Hagie de poppenkast van de vader van Katrijn voortzet.
Moraal:
Laat ’t dragen van een narrenkroon,
Uw jeugdig hart nooit streelen:
Neen, oefent u toch meer en meer,
En gunt aan een Jan Klaassen de eer,
Voor zot te kunnen spelen.
VI.
In 1873 vertelde Elise van Calcar in het uitklapprentenboek Altijd wat anders in twee bladzijden proza de poppenkast na van ‘dien anderen Klaas’, dat ‘heel andere slag van kindervriend’ dan de goede doch strenge Sint. Jan Klaassen ‘doet voor zoete en stoute, voor rijke en arme kinderen dezelfde kamprioolen. Hij laat ze allen lachen, lachen dat ze schudden.’ Haar Jan Klaassen bakt zoete broodjes tegen Katrijn als zij boos is en hij moet op kleine Katrijntje passen in de wieg. Omdat hij geen geld heeft jaagt hij zijn vrouw en de huurbaas maar weg ‘en daarom schijnt hij zo’n wilde rusiemaker’. Hij is nooit bang, zelfs niet als ‘de lange witte dood boven de deur komt kijken en al hoe langer hoe grooter wordt, terwijl hij zegt “ik ben de witte dood en gij moet mee!”’ Maar Jan Klaassen en Katrijn zijn heel geliefd: ‘ze vechten ieder oogenblik zoo dapper, dat men gedurig al in de verte de houten armen hoort kletteren en de neuzen tegen elkander bonzen.’ ‘Het is lelijk, heel lelijk van een mensch om pleizier te hebben in rusiemakers en vechters’ schrijft Van Calcar, maar ach, het ‘kost geen bloed en geen goed – laat de houten poppen voor ons allen vechten en alle groote en kleine kinderen in vrede leven.’
Dat de poppenkast de poppenkast blijve, louter fantasie, wil ze zeggen. Was het maar waar: het is eerder een getrouwe afspiegeling van geweld en onderdrukking, maar dan met humor, die in het echte leven vaak ver te zoeken is.
[wordt vervolgd]_____
Noten.
[1] Jacob van Lennep, De poppekast, 1851, op books.google te lezen hier.
[2]Jan ter Gouw, De volksvermaken, Haarlem, Erven F. Bohn, 1871, 648f (het boek staat online op de dbnl.org, hier.
[3] Jan Schenkman, Het leven van Jan Klaassen, verteld aan de Nederlandsche jeugd, G. Theod. Bom, Amsterdam, 1859, online op delpher.nl, hier en op dbnl.org, hier. In Buijnsters & Buijnsters, Lust en Leering, 267-9 worden ook nog de volgende 19de-eeuwse Jan Klaassen-publicaties genoemd: Vrolijke luimen van Jan Klaassen: tot vermaak der jeugd uit ca. 1822; uit 1868 De lotgevallen van Jan Klaassen, aan de jeugd verhaald door kindervriend en -dichter J.J.A. Goeverneur, dus hoogstwaarschijnlijk berijmd; en Avonturen van Jan Klaassen met verrassende afbeeldingen (z.j.). Verder heeft het poppenspelmuseum, hier, nog een uitgave uit 1875, de eerste in de serie De Kleine Huisvriend, van Jan Klaassen door J. Schmal, uitgegeven door Wolters in Groningen; Jan Klaassen van S. Susan uit ca. 1860, uitgegeven bij J. de Lange in Deventer (gaat over de pop); Jan Klaassens, een anoniem drukwerk uit ca. 1880; en Jan Klaassen. Zijn huiselijke en andere onenigheid. Kluchtspel met liedjes op bekende wijzen, van Tj. Sterringa, dat verscheen in een aflevering van het tijdschrift Voor ’t jonge volkje, deel 71, 67-73, ca. 1900._____
Verwijzingen. De prenten uit Elisa van Calcar’s uitklap-prentenboek haal ik van de site van het oude kinderboek, hier. Een doorlopend bijgewerkt cumulatief register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 241, hier.
Dit stuk verscheen eerder op VandaagsVertaalProbleem
Laat een reactie achter