In de vorige bijdrage over het evangelie van de Heliand werd met fragmenten getoond hoe de dichter van dit werk door middel van een uitgebreide inculturatiestrategie de teksten uit de vier evangeliën aanschouwelijk heeft weten te maken voor zijn negende-eeuwse doelgroep, de leken-elite of krijgsadel. Deze derde bijdrage heeft hemel, aarde en hel als thema. Hoe heeft de dichter deze drie locaties in de Heliand verwerkt?
Driedelige localie in de Heliand
In de Germaanse mythologie is sprake van een driedelige locatie voor het menselijk bestaan: de aarde als middelste tuin, daarboven de hemel en daaronder de onderwereld of hel. In de christelijke Heliand wordt de Mediterraanse versie van de hel geschetst: een plek waar het heet is. De noordelijke variant, de Germaanse hel, wordt voorgesteld als een plaats waar kou en duisternis heersen. Een ander verschil is dat de Germaanse hel niet een plaats is waar de mens straf onderging. Deze hel werd bevolkt door mensen die zo ongelukkig waren om te sterven aan een ziekte of door ouderdom, terwijl degenen die in de strijd het leven hadden gelaten, door strijdgodinnen naar de hemel werden vervoerd. Een overeenkomst tussen de Germaanse hel en de christelijke is dat ze niet werden gezien als spirituele of symbolische concepten, maar als concrete locaties. Ook de Heliand kent deze van oorsprong driedelinge locatie van het universum:
Heƀanwang (de hoge hemelse weide)
↑
Middilgard (de aarde)
↓
Hellea (de hel)
Bovenaan bevindt zich de heƀanwang, de hoge hemelse weide, waar God woont met de engelen en waar Jezus naar zal terugkeren. De mens die volgens Gods geboden leeft, zal daarheen gaan en eeuwige gelukzaligheid kennen. Helemaal onderaan bevindt zich de hellea, de hel, ook wel aangeduid als fern, waar iedereen na zijn dood heen gaat die verkeerd heeft geleefd. Daartussenin is de middilgard, de aarde, waar de mens leeft.
Overgang van de ene naar de andere locatie
De Helianddichter heeft een zeer ruime en milde blik waar het gaat om vergeving en verlossing, zoals we later nog zullen zien. Is evenwel het levenseinde daar, dan geldt de onverbiddelijke wet die voorschrijft dat de mens die goed heeft geleefd, de pijl omhoog volgt, terwijl de pijl naar beneden is voorbehouden aan de mens die slecht heeft geleefd. Kans om zich te verantwoorden voor zijn daden op aarde, heeft de mens niet, althans niet in die zin dat er een afweging is van goede en slechte daden op grond waarvan, al of niet in samenspraak met de betreffende mens, bepaald wordt wat de volgende stap is in zijn bestaan. Het lijkt er bovendien op dat de mens, of hij nu goed of slecht heeft geleefd, na zijn dood in een omgeving komt waar hij eeuwig zal vertoeven. Dat het om twee uitersten gaat in de werelden boven en onder de aarde, wordt duidelijk uit de beschrijvingen die de dichter van tijd tot tijd van hemel en hel geeft. In hoofdstuk 25 over de honderdman in Kapernaüm kunnen we ook een korte beschrijving vinden van de beide omgevingen. Over de goede mensen zegt de Heliand in de regels 2134-2138 het volgende.
- Zij zullen daar in Abrahams en net zo in Isaaks en ook in Jakobs schoot rusten, de goede mensen, en van beide genieten, weelde en blijdschap, en behaaglijk leven in goed licht bij God.
De slechte mensen staat volgens de Heliand in de regels 2139-2148 een andere omgeving te wachten. Zij zullen namelijk
- beroofd worden van zulke heerlijkheden, deze kwijtraken, en zij zullen in duistere dalen in de allerverste hel liggen. Daar kan je gekerm van de mensen horen, waar ze tandenknarsen van boosheid. Daar is tandengeknars en gulzig vuur, zware hellenood, hitte en duisternis, eeuwige zwarte nacht, als loon voor de zonden en lege werken, voor iedereen die de wil er niet voor heeft dat hij zich verlost voordat hij dit licht opgeeft, zich van deze wereld afkeert.
In hoofdstuk 41 over de rijke kerel en de arme Lazarus ontvangen de engelen van God de geest van Lazarus bij zijn dood en zetten zijn ziel in de schoot van Abraham. Kwade geesten laten de ziel van de rijke man zinken in de zwarte hel, de onderwereld in, tot wil van de helse geesten, en begraven hem op de plaats van de kwade geesten. Vanuit de hel kan de rijke man Abraham zien en hij smeekt hem om Lazarus te sturen met koud water. Dan krijgt hij van Abraham te horen dat er voor hem niet een of andere hulp kan komen vanuit de hemel naar de hel. God heeft het zo gemaakt dat niemand daarheen kan gaan door de duisternis, “zo dicht is die onder ons.”
Opmerkelijk is dat de dichter ook Adam en Eva situeert in de hel. In hoofdstuk 13 over de beproeving van Jezus door de Satan, wordt gezegd dat deze eerste mensen door de duivel zijn misleid met leugens, zodat zij na hun heengaan de hel opzochten. God wilde echter de mensen het hemelrijk geven en stuurde daarom zijn Zoon. Satan beviel dit slecht en bij de beproeving in hoofdstuk 13 probeert hij Jezus dezelfde loer te draaien. In hoofdstuk 44 over betekenis van de genezing der blinden door Jezus wordt over Adam en Eva echter opgemerkt dat ze na Satans verleiding werden verstoten naar een meer vijandelijke plaats in deze middelgaard. Hier leden ze in de duisternis van hun ballingschap veel narigheid. Zij vergaten Gods rijk en dienden de demonen, de kinderen van de kwaadaardige geesten. Hun loon was vurig: zij gingen de hel in. Blijkbaar ging de dichter ervan uit dat zij daar ook na Jezus’ komst op aarde, met de nadrukkelijke bedoeling de mensen het hemelse rijk te geven, nog steeds verbleven. Het is niet goed voor te stellen hoe de dichter, en overigens tal van hedendaagse gelovigen, een eeuwige straf in de hete hel kunnen rijmen met een oneindig liefdevolle God.
In de volgende bijdrage is de aandacht gericht op de bovennatuurlijke entiteiten in de Heliand die de driedelige locatie bewonen.
Laat een reactie achter