Deze publicatie verscheen in september in de Volkskrant
Honderd jaar geleden verscheen de eerste druk van Kees de jongen, de roman van Theo Thijssen die uitgroeide tot een klassieker. Nog altijd is het boek van waarde, niet alleen literair, maar ook vanwege de betekenis voor het onderwijs. Ook dat van nu.
Toen Kees de jongen in 1923 uitkwam, vond de krant Voorwaarts dat ‘de zakbijbel van de jongensziel’ gratis aangeboden moest worden aan elk stelletje dat ging trouwen want: ‘Er zijn nog heel veel ouders, die hun kinderen maar zoowat van den buitenkant kennen. Wanneer beseft werd, hoeveel moois hun daardoor ontging, dan werd Kees de jongen op Staatskosten aan elk huwend paar uitgereikt.’
Vanaf het begin was het boek van Theo Thijssen succesvol, het groeide uit tot een ware klassieker, ook nu nog is het onmisbare lectuur voor elke docent en alle andere onderwijsliefhebbers.
‘Opschepper!’
Kees de jongen verhaalt over een 12-jarige jongen uit de Amsterdamse Jordaan, die de alledaagse werkelijkheid met grote fantasie en verbeelding te lijf gaat. Het liefst natuurlijk met behulp van de zwembadpas: ‘Als je eens goed opschieten wou; moest je voorover gaan lopen, net of je telkens viel, en dan maar met je armen zwaaien, heen en weer.’
Wat voor jongen is Kees? Hij voelt zich vaak superieur aan andere jongens en vriendjes heeft hij niet echt, wel heeft hij een crush op het nieuwe meisje in zijn klas: Rosa Overbeek. Of het ook andersom is? Wanneer hij op school jongen-van-de-bel is en de deur opendoet voor haar moeder die een afspraak heeft met de directeur, slooft hij zich enorm uit. ‘Opschepper!’ is haar commentaar.
Thuis gaat het niet goed. Vader wordt ziek, de winkel gaat failliet, moeder probeert wat bij te verdienen met een agentschap in koffie en thee en wat naaiwerk. De inkomsten blijven teruglopen en dus moet Kees van school om ook wat bij te schoffelen.
Het boek besluit echter niet in mineur: hij gaat op weg om Rosa zijn vertrek van school te melden. De ontmoeting loopt uit op een romantisch afscheid: ‘Fijnerd, lieverd! hoorde hij haar zeggen, en hij voelde haar ene arm om zijn hals, en haar lippen op zijn wang, vlak naast zijn mond hem kussend, twee, drie keer.’
Als Kees naar huis gaat, voelt hij zich verdrietig maar al gauw was het alsof hij muziek hoorde. ‘Blijde, schallende muziek, een juichende mars […]. Hij liep als een aanvoerder van een overwinnend leger […]. Daar ging een jongen, die álles zou kunnen…’
Tegen pedagogisch gewauwel
Het leven van zijn romanheld lijkt op dat van Thijssen: ook zijn vader is aanvankelijk succesvol winkelier, totdat diens vroegtijdige dood zijn vrouw met zes jonge kinderen in armoede dompelt. Maar anders dan in Kees de jongen, hoeft hij niet voortijdig van school. Dankzij een rijksbeurs voor knappe kinderen en de opofferingsgezindheid van zijn moeder kan hij doorleren.
Na een voorbereiding van twee jaar gaat hij naar de kweekschool. Daar ontwikkelt hij zich tot een rebelse student en schrijft kritische stukken. Zijn directeur, ‘de Commandant’, moet er niets van hebben, die ziet elke uiting van generatiebesef als ontoelaatbare opstandigheid.
Als hij gediplomeerd is, gaat hij aan de slag als onderwijzer. En met kompaan Piet Bol begint hij het tijdschrift De Nieuwe School waarin alle groten van de toenmalige pedagogiek een voor een worden neergesabeld. Hij keert zich tegen veel pedagogisch gewauwel, hij ziet de onderwijzer als de vakman die wars is van de generalisaties van de ‘peda’s en psycho’s’.
De ideale leerkracht heeft volgens Thijssen oog voor de uniciteit van ‘zijn’ kinderen en behoeft daarom alle vrijheid, weg van de bemoeizucht van schoolhoofden, schoolopzieners en generaliserende ‘gogen’. Hij toont zich ook een groot voorstander van klassikaal onderwijs: de klas is het middel tot socialisatie, je wordt lid van een besloten en veilige gemeenschap.
Thijssens erfenis
Thijssen toont zich zowel progressief als conservatief. Nieuw was zijn aandacht voor de individuele leerling en het zoeken naar de juiste toon. Hij moet daarentegen niets hebben van nieuwe lesmethoden of van nieuwlichters. Wat zij als vernieuwing presenteren – meer aandacht voor de individualiteit van de leerling – brengt elke goede onderwijzer zonder al die humbug allang in praktijk. De onderwijzer is de expert. En daar ging hij heel erg ver in. Zo vond hij schoolartsen volstrekt onnodig: de onderwijzer kon immers zelf ook wel horen of het hartje wel klopte.
Zijn werk is een hartstochtelijk pleidooi voor het vakmanschap van de onderwijzer. Hij creëert ook zijn vijanden: het hoofd, de inspecteur, het rooster, de methode. In zijn strijd speelt hij nogal eens op de man, hij vermijdt inhoudelijke discussies door ‘tegenstanders’ vooral te bashen en doet onderwijsvernieuwing graag af met ‘dommigheid uit de koker van burgerdametjes’.
Wat van waarde blijft, is het doorgronden van de jongensziel, het versterken van een positief zelfbeeld bij kinderen die niet goed kunnen leren, de wisselwerking tussen meester en klas, de afstemming van diens toon op het karakter van het kind en zijn strijd tegen de dwingelandij van bureaucraten en onderwijs-hotemetoten. Zijn erfenis is nog altijd van waarde. Maar misschien is het beste argument om het boek te lezen van Remco Campert: ‘… En dan Rosa Overbeek! Zij was niet alleen Kees’ maar ook mijn eerste liefde. […] Wie niet verliefd is geweest op Rosa Overbeek weet niet wat verliefdheid is.’
Johan Copier was geruime tijd werkzaam in het voortgezet, hoger en wetenschappelijk onderwijs als docent, adviseur en directeur. Nu is hij onderwijsanalist, in 2023 verscheen van zijn hand Tussen dromen en dwalingen bij uitgeverij Garant.
Laat een reactie achter