Sonnet
Wat wil ik over bos, wat wil ik over zand,
Wat wil ik over Zee, en door de woeste baren
Naar d’ander wereld gaan, om peerlen te vergaren,
T’zij aan het rode Meer, of t’zwarte Morenland.
Mijn lief vertoont alleen, die mij heeft in haar hand
Peerlen die schoner zijn, dan ooit ter wereld waren
Dan ooit nog iemand zag, van al die hene varen,
Naar t’vet Arabisch rijk, of droog Egyptisch strand,
Zij draagt in haar gezicht, twee levend’ Asterieten
Haar lipkens zijn koraal, haar kaakskens van robijn,
Haar borstkens zijn gemaakt van gulden Chrysolieten.
Och! mocht haar harte niet van Diamanten zijn
Gewin ik deze schat, weg vrij dan goud en goed,
Wat baat mij alle schat, als ik haar derven moet.
Anoniem
uit: Den bloem-hof van de Nederlantsche ieugd (1608)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail
Laat een reactie achter