Wie niet het rechte pad bewandelt in zijn leven kan volgens de dichter van de Heliand een tocht naar de hel voorkomen door een andere, goede levenswijze na te streven, waarmee hij verlossing krijgt en naar de hemelweide kan gaan. De goede manier van leven baseert de dichter op de evangeliën van het Nieuwe Testament, maar het is duidelijk dat deze wordt ingevuld met gedragingen die passen in de wereld waarin de leken-elite indertijd in de ogen van de dichter diende te leven. Die verlossing impliceert dat eerder gedrag dat niet in overeenstemming is met die goede levenswijze, wordt vergeven. Het is interessant om vast te stellen welke visie de dichter op vergeving en verlossing heeft. De Heliand bevat enkele treffende voorbeelden om dit aspect te illustreren en die zijn perfect verweven in de manier waarop de dichter zijn werk heeft geconcipieerd op basis van de vier evangeliën.
Vergeving en verlossing
In Matteüs 18:21-22 stelt Petrus aan Jezus een vraag over het aantal malen dat je de ander moet vergeven:
- Daarop kwam Petrus bij Hem staan en vroeg: “Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken? Tot zevenmaal toe?” Jezus antwoordde: “niet tot zevenmaal toe, zeg Ik je, maar tot zeventig maal zeven.” (geciteerd uit de vertaling van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap, 2021).
Daar wordt vervolgens door Jezus een gelijkenis aan toegevoegd over een dienaar wiens schulden door zijn heer zijn kwijtgescholden. Vervolgens zet hij een mededienaar die bij hem in het krijt staat, ondanks diens smeekbeden, gevangen tot hij betaald heeft. Zodra dit de heer ter ore komt, wordt hij boos en geeft deze gevoelloze dienaar over in handen der folteraars tot hij betaald heeft. De gelijkenis is duidelijk. Echter er wordt aan toegevoegd dat de Hemelse Vader diegene hetzelfde doet die zijn broeder niet van harte vergeeft. Deze toevoeging lijkt moeilijk in overeenstemming te brengen met de woorden van Jezus en is mogelijk een toevoeging van Matteüs zelf. Hoe dan ook, in de Heliand wordt de tekst anders gebracht. Deze toevoeging ontbreekt en het antwoord is duidelijk individueel gericht aan Petrus, die de vraag gesteld heeft:
Heliand, regels 3241-3256
- Toen vroeg Petrus, de beste van alle kerels, zijn Heer: “Hoe vaak moet ik de mannen die slechtigheid tegen mij begaan hebben, lieve Heer, moet ik zeven maal hun zonden, hun slechte werken, vergeven, voordat ik als loon voor het leed wraak neem?” Toen sprak dan de Landbeschermer, de Zoon van God, tegen de goede kerel: “Niet zeg Ik jou van zeven, zoals jij zelf zegt, praat met jouw mond, Ik doe jou meer daartoe: zeven maal zeventig zul je iedereen de zonden, het kwade, vergeven. Zo wil Ik het jou met ware woorden te leren geven. Nu ik jou zo’n macht gaf, dat je de hoogste heer van mijn huis zou zijn, en van veel mensengeslachten zijn zal, nu moet je hun ook genadig zijn, zacht voor de mensen.”
Het gaat om de laatste zin, die essentieel is voor de visie van de dichter op de rol van Petrus in de toekomst. Als deze later in het verhaal, nadat hij Jezus drie maal heeft verraden, groot berouw toont en diep in de put zit, zegt de dichter het volgende.
Heliand, regels 5023-5038
- Maar de kinderen van de mensen, de mensen, moeten zich niet daarover verwonderen waarom God het zo gewild heeft dat een zo lieve man het leed meemaakte dat hij, de rapste van de krijgsmannen, wegens de woorden van de dienstmeid zijn lieve Heer zo smadelijk verloochende. Het was allemaal gedaan voor deze mensen, voor de gunst van de mensenkinderen. Hij, de heilige Heer, wilde hem tot de eerste maken, tot de voornaamste over zijn huisgemeenschap. Hij liet hem erkennen wat voor een kracht het menselijk hart heeft zonder de macht van God. Hij liet hem zondigen dat hij later van de mensen des te beter geloven zou hoe lief het elk mens is die wat misdaan heeft, dat ze hem de lage dingen vergeven, schulden en zonden, zoals de God van het hemelrijk hem toen zelf deed voor de slechte daden.
Ook in de Heliand wordt expliciet het belang getoont van vergeving schenken aan de medemens. Het antwoord dat Petrus krijgt, impliceert in strikte zin dat het aantal keren dat je de ander moet vergeven, wordt uitgebreid van 7 naar 490, maar betekent natuurlijk in feite dat er geen beperking is aan het aantal keren dat je de medemens moet vergeven. Daarnaast zien we in de Heliand dat de dichter ook de nadruk legt op de boodschap dat die vergeving (en verlossing) onafhankelijk is van het het tijdstip in het mensenleven waarop dat gebeurt: het is nooit te laat om het rechte pad te gaan bewandelen. Ook worden er aan die vergeving geen voorwaarden gesteld op basis van wat de mens daarvoor in zijn leven heeft gedaan. Deze visie is helder te illustreren met twee passages uit de Heliand: de gelijkenis over de werklui in de wijngaard en een situatie op Golgotha na de kruisiging.
De gelijkenis van de wijngaard wordt uitgewerkt in hoofdstuk 42 van de Heliand. Deze gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard is te vinden in Matteüs 20:1-16. Het is deels het antwoord van Jezus op de vraag van Petrus welke beloning de volgelingen van Jezus kunnen verwachten die alles hebben achtergelaten (Matteüs 19:27). Deze gelijkenis bestaat uit zestien verzen. In hoofdstuk 42 van de Heliand vindt er een breuk plaats. Aan het begin van Matteüs 20 zegt Jezus dat het met het koninkrijk der hemelen gaat als met een landheer die dagloners zoekt om in zijn wijngaard te helpen. De gelijkenis die dan volgt, eindigt met de woorden dat de laatsten de eersten zullen zijn en de eersten de laatsten. Van deze uitspraak bestaan in de Bijbelexegese verschillende interpretaties. De dichter van de Heliand neemt deze uitspraak niet over, maar voegt een eigen uitleg toe en die wordt aangekondigd met de opmerking dat Jezus met zijn gelijkenis van de wijngaard een mêra thing ‘voornamer ding’ bedoelde. Bij de dichter gaat het erom dat het bij de uitbetaling, die hij ziet als het oordeel dat over elk mens zal worden uitgesproken door God, niet gaat om het moment waarop de mens zich in zijn leven tot het goede heeft begeven, maar dát hij dat heeft gedaan. Dit komt tot uiting door de gelijke betaling van alle dagloners. Dat zo’n verandering op verschillende momenten in het mensenleven kan plaatsvinden, wordt door de dichter nog eens extra uitgelegd in een toegevoegde tekst, die 68 regels beslaat, ruim twee keer zoveel als het aantal regel van de gelijkenis zelf (32 regels).
In alle vier evangeliën is sprake van de twee medegekruisigden. Alleen in Johannes wordt niet opgemerkt dat die iets zeggen. In zowel Matteüs als Marcus beschimpen zij Jezus. In Lucas echter is het de ene die Jezus vraagt aan hem te denken als Hij in zijn koninkrijk komt. Die versie nu neemt de Helianddichter over en daarmee wordt opnieuw duidelijk hoe hij denkt over bekering: die kan zelfs op het moment van sterven plaatsvinden en leidt evengoed tot redding. De keuze die de dichter hier maakt, sluit dan ook naadloos aan bij zijn uitleg van de gelijkenis van de eigenaar van de wijngaard. Hieronder volgt het gehele fragment uit de Heliand waarin de dialoog plaatsvindt tussen deze medegekruisigde en Jezus.
Heliand, regels 5588-5606
- Toen sprak de andere van de mannen die daar hingen waar hij geboeid stond en gruwelijk pijn leed: “Hoe kan jij zo’n woord spreken en Hem met spot aanspreken? Jij staat hier gebonden aan de galg, vastgenageld aan de boom. Wij tweeën lijden hier allebei gruwelijk pijn vanwege onze zonden. Ons beiden is onze eigen dood tot straf geworden. Hij staat hier vrij van misdaad, vrij van alle zonden, omdat Hij zelf geen enkele misdaad heeft begaan. Hij lijdt uit vrije wil door de haat van dit volk en de marteling in deze wereld. Ik wil daarin geloven”, zei hij, “en de Landbeschermer, de Zoon van God, graag vragen: Wil Jij, de Beste van de raadgevers, mij gedenken en tot hulp zijn als Je in jouw rijk komt? Wees mij dan genadig.” Toen sprak de reddende Christus hem daarop met woorden aan: “Ik zeg jou hier in waarheid”, zei Hij, “dat je nog vandaag samen met Mij in het hemelrijk het licht van God kan zien, in het paradijs, ook al verkeer je nu in zo’n grote pijn.
We begonnen deze serie bijdragen over de Heliand met de vraag hoe de dichter van dit werk in staat kon zijn om na een jaren durende gewelddadige kerstening door Karel de Grote het nieuwe, christelijke geloof meer aanschouwelijk te maken voor de Saksische bevolking, een geloof dat immers sterk verschilde van de religie die de Saksen kenden. De dichter kon dit bereiken door zijn evangelieharmonie in te bedden in de Saksische cultuur op een manier alsof Jezus gewoon in Saksenland rondliep met zijn leerlingen. Maar we zagen ook dat er sterke aanwijzingen zijn dat de doelgroep van de Heliand bestond uit de leden van de leken-elite en dat betekende dat de inculturatie onlosmakelijk verbonden was met een feodale structuur, waar deze leken-elite bij kon welvaren. In deze maatschappelijke constructie werd Jezus weliswaar als een heliand afgeschilderd, die zelfs doden tot leven wekte, maar in zijn incarnatie, die betekent dat God, die geest is, een menselijke vorm heeft aangenomen in de persoon van Jezus, kreeg Hij van de dichter de positie van leenheer, de machtigste die er is. Die leenheer had tegelijk de plicht om zijn leenmannen te beschermen, maar door Hem ook aan te duiden als Landbeschermer, heeft de dichter mogelijk willen uitdrukken dat de rol van de Heliand geografisch gezien een veel groter gebied bestreek. Verder is duidelijk dat zijn leerlingen (discipelen) worden afgeschilderd als leenmannen, van wie onvoorwaardelijke trouw werd verwacht. Met dit beeld voor ogen heeft de doelgroep, de leken-elite, voor wie de Heliand geschreven werd, de aanwijzingen gekregen om te leven zoals dat door de evangeliën tot uitdrukking wordt gebracht.
Belangrijk is wat Redbad Veenbaas in zijn artikel De Heliand en de pasbekeerde Saksen (2020) opmerkt over het bereik van de Heliand. Het werk introduceerde vernieuwende normen en waarden voor een kritische houding tegenover rijkdom en solidariteit met armen en zieken, vredelievendheid en doorbreking van een exclusief familie-denken ten gunste van het benadrukken van de gemeenschap van alle christenen. Echter volgens Veenbaas was die vernieuwende invloed beperkt te noemen. Het gedicht zou niet of nauwelijks verder hebben gereikt dan de kloostergemeenschappen (in het bijzonder lekenbroeders en op latere leeftijd ingetreden monniken). Bovendien plaatste de dichter de genoemde idealen uitdrukkelijk in het kader van absolute gehoorzaamheid aan het gezag (de eigen heer en de keizer). De krijgsadel kwam dit natuurlijk goed uit, maar, zo betoogt Veenbaas, voor de gewone bevolking, die niet van het gedicht kennis kon nemen, betekende deze visie dat ze beschikbaar moesten zijn voor oorlogvoering en tienden moesten betalen aan de kerk. Het zou lang duren voordat de normen en waarden die de Heliand brengt, een rol ging spelen in de rechten van armen en zieken, en pacificatie van de bevolking. Toch denk ik dat de dichter van de Heliand veel verder heeft gedacht en ook als doel had zijn doelgroep te positioneren in de rol van discipelen, die de boodschap meekregen de essentie van Jezus’ boodschap aan de lagere lagen van de bevolking duidelijk te maken. Zoals Petrus door de dichter wordt afgeschilderd als iemand die na de dood van de Heliand een belangrijke taak wacht, waarin hij goed moet begrijpen hoe belangrijk het voor zijn medemensen is om vergeving te krijgen, zo zal de dichter de leden van zijn doelgroep hebben beschouwd als predikers die een belangrijke boodschap hadden door te geven aan de rest van de bevolking. De vorm van de Heliand in stafrijm, in een mooie cadans, sluit aan bij de bestaande orale verhaaltraditie. Voor het overbrengen ligt het mondeling voordragen voor de hand en ook wel het zingen. De aanwezigheid van accenten in twee handschriften wijst op mondelinge voordracht en de aangebrachte neumen (Gregoriaanse muziektekens) in een andere versie wijzen in de richting van een gezongen voorlezing. Het Latijnse voorwoord van de Heliand gebruikt de zangtermen ‘cantilena’ en ‘modulatio’, wat natuurlijk ook op zingen wijst. Het voorlezen en zingen zal gebeurd zijn in kloosters, en mogelijk in kapittelkerken. Dat de Heliand populair was als evangelisatiemiddel zou ook opgemaakt kunnen worden uit de vondst van een stuk uit een Heliand-handschrift in de Universiteitsbibliotheek van Leipzig in het eerste decennium van deze eeuw. Op basis van het schrift neemt men aan dat het fragment uit de negende eeuw afkomstig is. Het bevond zich in een handschrift dat rond 1600 gesloopt is en waarvan de bladen als boekbindmateriaal werden gebruikt. Ook neemt men aan dat de Heliand al rond die tijd propagandamiddel is gebruikt. Nadat het handschrift herontdekt was gebruikten Duitse reformatoren het tegen Rome: de Heliand liet duidelijk zien dat de Bijbel vroeger wél in de volkstaal gelezen mocht worden. Volgens de theoloog Willem Jan Kooiman bezaten velen in Duitsland aan het begin van de zestiende eeuw ‘de vaak oeroude dichterlijke bewerkingen speciaal van de evangelieverhalen, als de oudsaksische Heliand (…)’ (Luther, zijn weg en werk uit 1954) .
We hebben gezien hoe treffend de dichter essentiële punten uit de evangeliën weet te verduidelijken, zoals onvoorwaardelijke vergeving en verlossing, en liefde, ook voor mensen die niet tot je vriendenkring behoorden. Deze vergaande vorm van mensenliefde, vergeving en verlossing vormen kernpunten in het evangelie en het kost de dichter schijnbaar weinig moeite om deze over te brengen naar de wereld van de Saksische leken-elite. Hij licht een aantal voorbeelden uit de dagelijkse praktijk en laat zien hoe je volgens die kernpunten een hoogwaardig menselijk handelen tot stand kan brengen. Wat we echter ook duidelijk kunnen waarnemen is dat de dichter zo ver gaat met het inbedden van de maatschappelijke structuur van de negende eeuw in de Heliand dat er fragmenten zijn ontstaan waarvan de inhoud duidelijk op gespannen komt te staan met andere kernpunten uit het evangelie. Daarbij gaat het om cruciale elementen in het menselijk bestaan vanuit het oogpunt van het evangelie: eenvoud, nederigheid en dienstbaarheid. Dit is het volgende thema waar we naar gaan kijken.
Laat een reactie achter