De wrede Frederik heeft minder bewerkers/vervolgers/imitatoren dan Piet de smeerpoets, vijf stuks.
1. Een anonieme centsprent, waarschijnlijk niet door Hoffmann geïnspireerd en ik denk ook van oudere oorsprong dan de gedateerde van 1866 tot 1897, toont twaalf taferelen uit Het leven van den kleinen deugeniet (La vie du petit polisson), waarop twee tweeregelige episoden lijken op episoden bij Hoffmann. Linksonder verbrandt een onvoorzichtig jongetje, wat doet denken aan Het meisje met de zwavelstokjes, en daar vlak boven steelt Hendrik een puppy van mama hond, wat die laatste hem niet in dank afneemt maar wel met een stevige beet in het been. Het is denk ik te weinig om in verband met Hoffmann te worden gebracht.
Ik pak er van uw jongen één,
Help, Fidel verscheurt my ’t been.
Je prend un jeune, tort ou raison!
Fidel me mord, ah! Polisson.
2. In De wreede Jakob in Prenten en rijmen van H. Ilpsema-Vinckers uit 1859 bindt wrederik Jakob poes Griet een touw om en begiet haar met de gieter, niet leuk van hem. Als Jakob haar dan aan zijn staart trekt wordt de poes plotseling levens-, panter-, tijger-, leeuwensgroot en vreet de wreedaard op. Dat loopt tenminste fijn slecht af! Mooie klungelige, reportage-achtige prenten ook, die ter plekke gemaakt lijken door het kinderslachtoffer. Jammer dat het rijmschema een slap abcb is en ook niet alle rijmwoorden even sterk zijn, anders had het wel een klassieker kunnen worden. Het oppeuzelen is een huiveringwekkend eind, maar de slotvraag ‘Waar?’ is enigszins bevreemdend en doet af aan het huiveren. Gemiste kans.
De wreede Jakob
“Och, moeder, mag ik even
Mijn mooijen zomerhoed?
Wijl ’k buiten eens een poosje
Met poesje spelen moet.”“Ja, kindlief?” sprake de moeder,
“Maar, neem u wel in acht!
“De poes heeft scherpe nagels,
“Al is haar vel ook zacht.”Maar Jakob dacht: “Het mogt wat!
“Ben ik de grootste niet?
“’k Ben stellig tienmaal sterker
“En win het ligt van Griet.”Hij bond de poes een touw om
En met den gieter goot
Hij ’t arme dier zoo druipnat,
Als kwam het uit een sloot.Toen trok hij ’t bij den staart… Maar,
Zoo nijdig snoof de kat,
Dat Jakob bijster bleek werd
vEn bibberde als een blad.En poes werd groot en grooter,
Greep Jakob met den poot,
En krabde, dat ’t een aard had,
Hem neus en wangen rood,En greep hem met haar tanden,
Liep ijlings met hem heen:
En heeft hem opgepeuzeld.
Waar? Dat weet poesje alleen.
3. In De stoute Frederik, in Elf versjes van Bertha uit 1903, is Frederik een heel stout jongetje maar er gebeurt niets met hem. Niets! Helemaal niets! Schandalig versje, ik kan niet anders zeggen. Dat kleine klootzakje schopt de hond, trekt de poes aan haar staart en smijt het arme beest van de trap, trekt vliegen vleugels uit en slaat met een stok mussen dood. En dat laat de schrijfster Bertha allemaal toe! Het enige dat er gebeurt is dat de lezer hoofdschuddend het zijne denkt over de stoute Frederik.
Ik wed, kinderen, dat je zegt:
“Wat is Frederik toch slecht!”
Terwijl je zo’n jongen natuurlijk een vreselijk lot toewenst, dat hij beî zijn armpjes verliest als een raam plotseling dichtvalt bijvoorbeeld, dat hij wegrent en bloedend, armloos van de trap valt en op straat een katrol loshaalt waardoor hij een regen stokken op zijn hoofd uitgekieperd krijgt waardoor hij kermend aan zijn verdiende einde komt. Is er dan geen eeuwige gerechtigheid meer? Zelfs niet in gedichten?
4. Plaagzucht heet het onderhavig gebrek in De kleine Kroot in het Droomenland uit 1907, waarin kleine Kroot een bok plaagt met een stokje, hem kietelt en sarrend ‘jou sukkel, oude heer’ noemt.
’t Tooneel verandert echter spoedig,
De oude bok wordt eensklaps moedig
En grypt haar, na een kort gevecht,
Aan ’t blauwe strikje van haar vlecht.
Nou ja zeg! Van een bok met horens mag je toch een daadkrachtiger optreden verwachten, wat doelgerichter op het zitvlak van de plaaggeest. Het boek is een vertaling van Reine Ortie van Fred. Isly (tekst) en Benjamin Rabier (tekeningen) en ook in het Frans is de boek niet gemeen: ‘Comme il est un bon animal, Il ne lui fait pas d’autre mal’. Vandaar dat het verwachte, verhoopte einde van een flinke bokkestoot voor de kont voor het Nederlands niet in aanmerking kwam. Jammer. Hoe dan ook is het een bijzonder waterig verhaaltje.
5. Wrede Karel in De Struwwelpetertjes uit 1927 is nog korter dan Hoffmann, twaalf sukkelige regels maar: dierenkweller Karel geeft de wachthond met de stok, totdat die laatste, die plotseling Caro blijkt te heten, Karels been ‘aan bloed’ bijt.
Tot dat Caro door pijn verwoed
De plaaggeest bijt het been aan bloed,
Die jammert nu: ‘O, wat een pijn
Hoe kon ik ook zoo’n lafaard zijn.’
Dat arme Caro daarna afgemaakt moest worden en Karel vrolijk doorging met dieren kwellen mag de lezer er zelf bij bedenken.
Helaas, de wrede Frederik wordt door alle imitatoren, op Ilpsema-Vinckers na, met fluwelen handschoentjes aangepakt, alsof de schrijvers toch niet goed begrijpen wat er eigenlijk, feitelijk zo slecht is aan het pesten en kwellen van de redeloze beesten. Daar heeft de mens als rentmeester en bovenste baas van de natuur toch het volste recht toe?
Dit stuk verscheen eerder op VandaagsVertaalProbleem
Laat een reactie achter