Deze week vijf gedichten, gekozen en toegelicht door Kees van der Zwan. Hij was 29 jaar hoofdredacteur van Onze Taal, en is de samensteller van de bundel Gras is een rood woord, met het beste uit 29 jaar Onze Taal. Als tweede een gedicht van Bert Voeten.
Even
Door de open ramen ademt
ontspannen het huis. Ik zie
mijn vrouw voor de spiegel een rode
blouse passen – verwachting
maakt haar ogen jong als
de eerste dag. Ik hoor
het kind de trap op komen
met een mond vol vragen. Buiten
in de zomerdroogte zijn alle
geluiden rond en verend.
Aan lange draden van licht
zweven de akrobatische
vogels. Bomen staan in
wonderen te geloven.
En de wandelmensen maken
hun oude benen wijs
dat het groene leven nooit
meer eindigt. Even woont men
vreesloos en zonder verleden
in zijn eigen lichamelijkheid.
Bert Voeten (1918-1992)
Uit: Gedichten 1938-1992 (2001). Oorspronkelijk in De zon op mijn hand (1956)
In de jaren vijftig schreef Bert Voeten gedichten die J. Bernlef ooit omschreef als “een revérence aan de werkelijkheid”: heldere, nauwkeurige en opgewekte impressies van het gewone dagelijkse leven. Een mooi voorbeeld daarvan is ‘Even’, uit 1956.
Hoe komt het dat ik dit gedicht graag lees? Het heeft vast te maken met de zorgeloosheid die ervan uitgaat: een huis met open ramen, waarin alles ontspannen verloopt, waarin de vrouw van de ‘ik’ zo te zien in opperbeste stemming een blouse past, hun jonge kind nieuwsgierig de trap op komt, en de zomerse geluiden van buiten alleen maar prettig klinken. De taal is levendig en impressionistisch: kleuren worden benoemd (de blouse is rood, het leven groen), zintuigen worden vrolijk met elkaar vermengd (geluiden zijn “rond” en “verend”) en dingen en dieren krijgen menselijke eigenschappen (het huis “ademt”, vogels zijn “akrobatisch” en bomen kunnen ergens in “geloven”). De algehele sfeer is die van optimisme, van een nieuw begin – wat misschien ook te maken heeft met de tijd waarin het gedicht is ontstaan: de periode van de wederopbouw. Het straalt allemaal hetzelfde uit als de ogen van de vrouw: “verwachting” maakt die “jong als de eerste dag”.
Maar dan: wat jong is, wordt natuurlijk oud, en dat is te zien aan het slot, als de luchtigheid verdwijnt in deze mooie maar ontnuchterende zin: “En de wandelmensen maken / hun oude benen wijs / dat het groene leven nooit / meer eindigt.” Dat “vreesloos en zonder verleden” leven is maar voor “even”, zoals het gedicht ook heet.
Kees van der Zwan
Laat een reactie achter