In een eerdere bijdrage (Waar werd de Heliand geschreven?) hebben we gezien dat er aanwijzingen zijn dat de dichter van de Heliand voor zijn werk uit verschillende bronnen heeft geput. Waarschijnlijk het belangrijkste document dat daartoe behoort, is het Latijnse diatessaron dat samen met andere documenten in de Codex Fuldensis is opgenomen. Dit manuscript, dat zich in het klooster van Fulda bevindt, kwam tot stand onder leiding en redactie van Victor van Capua. De Codex bestaat uit een groot aantal nieuwtestamentische geschriften en is gebaseerd op de Latijnse Vulgaat. Het werk werd gemaakt tussen 541 en 546. Victor geeft aan dat hij een Oudlatijnse evangelieharmonie had gevonden, waaraan hem was opgevallen dat deze de structuur volgde van het Diatessaron van Tatianus, maar hij was er niet zeker van of de harmonie die hij voor de Codex gebruikte, identiek was met die van Tatianus. Zowel in het Latijnse diatessaron als in de Heliand, dat ook een diatessaron is, komt een bijzondere gebeurtenis in het leven van Jezus voor: de verheerlijking van Jezus op de berg. Deze transfiguratie vinden we in het midden van deze beide werken. In deze bijdrage gaan we nader in op hoofdstuk 38 van de Heliand, waarin deze gebeurtenis plaatsvindt.
De transfiguratie van Jezus
De verheerlijking op de berg is een verhaal dat we tegenkomen in de synoptische evangeliën (Matteüs, Marcus en Lucas). Jezus is met drie van zijn apostelen, Petrus, Johannes en Jacobus een berg beklommen. Op een bepaald moment verandert Jezus van gedaante. Mozes en Elia komen in hun midden en praten met Jezus. Ook verschijnt een wolk, waaruit een stem komt: “Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wien Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem!” De Codex Fuldensis zegt over deze gebeurtenis het volgende.
Et replenduit facies eius sicut sol uestmenta autem eius facta sunt alba sicut nix (…) Et ecce apparuit illis moses et helias cum eo loquentes (…) Adhuc eo loquente ecce nubis lucida obumbrauit eos. Et ecce uox de nube dicens Hic est filius meus dilectus in quo mihi benc complacuit ipsum audite.
‘En zijn gezicht straalde als de zon, en zijn kleren werden wit als sneeuw (…) En zie, Mozes en Elia verschenen aan hen terwijl zij met hem praatten (…) Terwijl zij er nog steeds over spraken, zie, een heldere wolk overschaduwde hen. En zie, er kwam een stem uit de wolk, die zei: “Dit is mijn geliefde zoon, in wie ik een groot genoegen heb. Luister naar hem.”’
De drie evangeliën geven de drie gebeurtenissen (transfiguratie, verschijning Mozes en Elia, stem uit de wolk) zeer beknopt weer, in drie korte mededelingen. Voor de Codex geldt dit ook. In de Heliand worden deze gebeurtenissen echter zeer uitvoerig beschreven. Zo wordt het heel licht op de berg, die een groene hof en een groene weide wordt, aan het paradijs gelijk. Enkele fragmenten, die de drie gebeurtenissen weergeven:
Thô imu thar te bedu gihnêg, thô warđ imu thar uppe ôđarlîcora wliti endi giwâdi: wurđun imu is wangun liohte, blîcandi sô thiu berhte sunne: sô skên that barn godes, liuhte is lîchamo: liomon stôdun wânamo fan themu waldandes barne; warđ is gewâdi sô hwît sô snêu te sehanne. Thô warđ thar seldlîc thing giôgid aftar thiu: Elias endi Moyses quâmun thar te Criste wiđ sô craftagne wordun wehslean.
Thô fan themu wolcne quam hêlag stemne godes, endi them heliđun thar selƀo sagde, that that is sunu wâri, libbiendero lioƀost: “an themu mi lîcod wel an mînun hugiskeftiun. Themu gi hôrien sculun, fulgangad imu gerno.”
‘Toen Hij zich daar boog om te bidden, werden Hem daarboven het uiterlijk en de kleding anders. Zijn wangen werden Hem licht, stralend als de schitterende zon. Zo scheen het Kind van God, lichtte zijn lichaam. Stralen gingen schitterend van het Kind van de Heersende uit. Zijn gewaad werd zo wit dat het sneeuw leek. Toen werd daarna een wonderbaarlijk ding getoond: Elia en Mozes kwamen daar naar Christus om met de Krachtige woorden te wisselen.’
‘Toen kwam uit de wolk de heilige stem van God en zei de mannen daar zelf dat dat zijn Zoon was, de liefste van de levenden. “Aan Hem heb Ik mijn welgevallen in mijn gemoed. Naar Hem moet je luisteren, volg Hem naarstig.”’
Waarom deze transfiguratie centraal is geplaatst in beide werken is eenvoudig te begrijpen: deze gebeurtenis omvat drie momenten waarbij hemel en aarde in elkaar overgaan. In de eerste plaats ondergaat het uiterlijk van Jezus een verandering die Hem een hemelse uitstraling geeft. In de tweede plaats verschijnen Mozes en Elia, belangrijke entiteiten in het Oude Testament, die nu als twee hemelse figuren op aarde verschijnen. In de derde plaats manifesteert God zelf zich op de berg door middel van zijn stem, waarmee Hij op de essentie van Jezus op aarde wijst.
Positionering van de transfiguratie in beide werken
In het Latijnse diatessaron van de Codex Fuldensis vindt de transfiguratie van Jezus plaats in hoofdstuk 92. In totaal zijn er 182 hoofdstukken. De bijzondere gebeurtenis is weliswaar centraal geplaatst, maar bevindt zich niet precies in het midden. Toch is er sprake van een optimale positionering in het midden. Die is alleen mogelijk door de transfiguratie in hoofdstuk 91 of 92 te situeren. Bij beide opties zit het betreffende hoofdstuk dan optimaal in het middel bij 182 hoofdstukken:
De auteur van het Latijnse diatessaron heeft dus voor optie 2 gekozen. Anders is deze plaatsing in de Heliand. Daar voltrekt de transfiguratie zich in hoofdstuk 38. Het werk telt 71 hoofdstukken en daarmee lijkt er dus geen sprake van een centrale plaatsing. Echter, omdat alles in de Heliand draait om het leven van Jezus, zou de dichter met het positioneren van de transfiguratie in hoofdstuk 38 de afweging gemaakt kunnen hebben dat deze centraal moet staan in Jezus’ leven, en dat begint pas bij zijn geboorte in hoofdstuk 5 (net als in het Latijnse diatessaron overigens). Dan is er wél sprake van een exacte centrale plaatsing:
Er is echter ook een andere visie mogelijk, namelijk een die past binnen de numerologische symboliek. Iemand die de Heliand sterk benadert vanuit het gezichtspunt van de gematria, een vorm van numerologie, die tot de geheime leer der kabbalisten behoorde, is Johannes Rathofer. Om het getal 38 van het betreffende hoofdstuk een diepere betekenis te geven, gaat hij in zijn boek Der Heliand. Theologischer Sinn als tektonische Form (1962) van uit dat er sprake is van een zogenaamde Doppelfunktion van het getal 19 (2 x 19 = 38). Het getal 19 is volgens de geleerde Hrabanus Maurus (780-856), een groot geleerde uit de vroege middeleeuwen (zie: Waar werd de Heliand geschreven?), en de gematria het getal voor Jezus-God. De numerologische benadering van Rathofer stuit in de literatuur echter op de nodige weerstand en we kunnen ons hier ook afvragen of zijn verklaring niet wat vergezocht is.
Heliand: niet voltooid handschrift
Het verhaal over de Emmaüsgangers wordt in regel 5969 van de Heliand plotseling afgebroken. Mogelijk volgden nog enkele verhalen over de verschijningen van Jezus, die te vinden zijn in Johannes 20 vanaf vers 19 en in Johannes 21. Mogelijk is ook het gedeelte verloren gegaan waarin de Emmaüsgangers er bij Jezus op aandringen met hen mee te gaan omdat het bijna avond is. Zij herkennen Hem tijdens de broodmaaltijd, waarna Hij aan hun blik wordt onttrokken. Het gedeelte vanaf regel 5969 is nog in het Münchense handschrift overgeleverd en gebaseerd op de laatste verzen van Lucas. Het is dus niet duidelijk waar het laatste gedeelte van het verhaal precies op aansluit. We zien echter dat vanaf regel 5970 Lucas 24:50 e.v. wordt gevolgd. De tekst wordt dan weer afgebroken bij regel 5983 en daar eindigt de Heliand. Het vermoeden bestaat echter dat er aan het eind slechts enkele regels verloren zijn gegaan: het laatste vers van Lucas 24: ‘Ze waren voortdurend in de tempel, waar ze God loofden’ (geciteerd uit de vertaling van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap, 2021) en/of Marcus 16:20: ‘En zij gingen op weg om overal het goede nieuws te verkondigen. De Heer hielp hen daarbij en zette hun verkondiging kracht bij met de tekenen die ermee gepaard gingen’ (geciteerd uit de vertaling van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap, 2021). Verder is hoofdstuk 71 met 44 regels het kortste hoofdstuk in de Heliand. De gemiddelde lengte van de hoofdstukken is 84 regels, en sommige hoofdstukken zijn dan ook meer dan twee keer zo lang als hoofdstuk 71. Voor de ontbrekende gedeelten zou in ditzelfde hoofdstuk dan ook genoeg ruimte zijn geweest.
Op grond van de lengte van hoofdstuk 71 én het gegeven dat er aan het eind waarschijnlijk heel weinig tekst verloren is gegaan, lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat er nog een hoofdstuk 72 is geweest. Dit ondersteunt dan weer de veronderstelling dat de dichter van de Heliand de transfiguratie doelbewust in hoofdstuk 38 heeft gesitueerd, precies centraal in het midden van het leven van Jezus (hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 71).
Laat een reactie achter