De verenglishing van het Nederlands in Vlaanderen (3.4)
In deze reeks vertellen onderzoeker Eline Zenner en taalliefhebber Jan Hautekiet het verhaal van de ‘verenglishing’ van het Nederlands in Vlaanderen. Een overzicht van de afleveringen in de aangroeiende reeks vind je hier. Het Engels beïnvloedt het Nederlands in Vlaanderen op twee manieren, als lingua franca en als brontaal voor ontlening. In dit stukje belichten ze vooral die eerste functie als lingua franca tegen de achtergrond van de Vlaamse taalgeschiedenis. In het volgende stukje doen ze hetzelfde voor het Engels als brontaal voor ontlening.
In een van onze eerste stukjes vertelden we het verhaal van oom Ronnie, die zich in het Engels uit de slag kan trekken om de klantendienst van Amazon een retourlabel te ontfutselen (voorbeeld 1) of om de weg te vragen aan een Italiaanse barman in Brussel (voorbeeld 2). De voorbeelden illustreren hoe oom Ronnie in die gevallen het Engels gebruikt als lingua franca, als gedeelde voertaal in gesprek met toehoorders met een andere thuistaal. Dat is een andere manier van “verengelsing” dan in voorbeeld (3). Daar lees je een bericht dat Ronnie krijgt van zijn dochter Olivia, die haar vader bedankt voor het geweldige verjaardagscadeau.
- Oom Ronnie in interactie met de klantendienst van Amazon: The package is broken. My son needs it. My order number is XXX-XXXXX-XX. Can you help?
- Oom Ronnie in interactie met de Italiaanse barman in Brussel: You know where is the museum Magritte?
- Olivia op Snapchat: Papaaa! OMG! Echt amazing. Da ge da overnacht gefxt ebt! Beste surprise ever.
Het bericht van Olivia in voorbeeld (3) bevat verschillende tekenen van taalcontact. Je vindt er rechtstreeks overgenomen woorden en uitdrukkingen als OMG (‘oh my God’) en amazing (‘geweldig’), Nederlandse vertalingen van Engelse termen als overnacht (van ‘overnight’), en tussenvormen als beste surprise ever. Later in onze reeks geven we meer achtergrond bij deze verschillende manieren waarop het Engels in het Nederlands opduikt. Hier richten we graag eerst even de aandacht op de eerste twee voorbeelden. We willen daarbij vooral verantwoorden hoe de geschiedenis van het Nederlands in Vlaanderen (en Nederland) ons ertoe aanzet om het verhaal van het Engels als lingua franca in Vlaanderen toch maar voldoende los te koppelen van het verhaal voor Nederland.
Ons eerder overzicht van de geschiedenis van het Nederlands in Vlaanderen wijst ten eerste op een duidelijk verschil in de vanzelfsprekendheid van het Nederlands in Noord en Zuid. Nederland heeft één officiële landstaal, het Nederlands. Het Fries wordt daarnaast erkend als officiële taal in de provincie Friesland. Verder ligt Nederland niet zo wakker van bestuurstalen. Zo is dat nu eenmaal. Vlaanderen ligt in België, dat drie officiële landstalen heeft: het Nederlands, het Frans en het Duits. Zoals bleek uit het traject van de taalvrijheid in 1830 via de taalstrijd tot de territoriale beperkingen in de wetten van 1960, heeft de verhouding tussen die talen, en zeker tussen het Nederlands en het Frans, al wat beleidsmatige kopzorgen opgeleverd. Het territorialiteitsprincipe bepaalt dat elke taal zijn eigen bij wet vastgelegde en begrensde officiële gebruiksgebied kent. Van hieruit kunnen we minstens vier verwachtingen lanceren over het Engels in Vlaanderen (en ook België) versus Nederland.
Laten we ten eerste het aandeel van strijd in taalstrijd niet onderschatten. De term benadrukt dat het traject naar een Nederlandstalig Vlaanderen zeker niet vlot is verlopen. Ten minste een deel van de Vlamingen blijft het Nederlands tot vandaag ervaren als een moeizaam verworven en absoluut te beschermen recht. Toen vooral na de Tweede Wereldoorlog het Engels zich ook in onze contreien als voertaal begon te nestelen, zaaide dat opnieuw bezorgdheid over de toekomst van het Nederlands. Vooral in domeinen als het hoger onderwijs waar de taalstrijd zich voorheen al hevig had laten voelen, zou het Engels niet met eenzelfde openheid of vrijblijvendheid worden ontvangen als bij de noorderburen.
Ten tweede laat de bezorgdheid over de positie van het Engels in publieke domeinen als het hoger onderwijs zich door de gevestigde Vlaams-Belgische gewoontes typisch vertalen in taalwetgeving. Die taalwetgeving geeft dan, ook door historische gewoontes, blijk van eindeloze compromissen, nuances en uitzonderingen. Het resultaat zijn ellenlange decreten en bepalingen die niet altijd eenvoudig te ontsluiten zijn, maar die wel grenzen stellen aan de verengelsing, in dit geval veeleer figuurlijk dan letterlijk. In Nederland was er aanvankelijk geen reden om dergelijk gedrocht met taalwetgeving te verwachten voor het Engels. Tegelijk is het boeiend om in die regio te kijken of er een grens is aan het vrijheid-blijheidprincipe voor taalbeleid: recent is er bijvoorbeeld steeds meer roering over de positie van het Engels in het hoger onderwijs. Deel 4 van deze reeks gaat daar dieper op in door de transitie te belichten van Franstalig hoger onderwijs in Leuven via Leuven Vlaams naar Nederlandstalig hoger onderwijs tot Engelstalig hoger onderwijs. Daarbij maken we ook expliciet de vergelijking met de taalwetten hoger onderwijs in Nederland.
Een derde punt is dat Vlamingen ook wel Vlamingen in het meertalige België blijven. Dat betekent onder andere dat het Engels een derde taal is op plaatsen waar die elders in Europa als vanzelf de tweede taal werd. Een voor de hand liggend voorbeeld is ons lager en secundair onderwijs. In zowat alle landen waar een Germaanse taal wordt gesproken in Europa, heeft het Engels een plaats als vreemde taal in het onderwijscurriculum. Dat is ook in Vlaanderen en in Nederland zo. Wel zijn er duidelijke verschillen in de leeftijd waarop dat Engelse taalonderwijs wordt opgestart en in de positie van het Engels in het curriculum. In Zweden, Denemarken en Noorwegen wordt het Engels al vanaf het eerste leerjaar als eerste vreemde taal aangeboden. Ook in Nederland is het Engels de eerste vreemde taal, die doorgaans vanaf tien jaar – maar steeds vaker sneller, via het onderwijs kan worden verworven. In Vlaanderen start vreemdetalenonderwijs ook pas vanaf tien jaar, waarbij het Frans de eerste taal in aanbod is. Het Engels is pas verplicht in het secundair onderwijs, in het tweede middelbaar en dus bij dertienjarigen. Zowel voor het Frans als voor het Engels, en later ook voor het Duits, leren de jongelui via het onderwijs om de vreemde taal te beheersen, met de moedertaalspreker van die taal als de impliciete norm. Dit traditionele moedertaalsprekermodel toont voor het Engels twee boeiende evoluties, die we kort uitwerken in Deel 5 van onze reeks. Ten eerste is het maar de vraag hoeveel Engels onze kinderen nog op school te verwerven hebben, gezien de stevige basis die ze voor zichzelf buiten de schoolmuren leggen via YouTube en games. Ten tweede is er de evolutie van ‘Engels leren’ naar ‘in het Engels leren’ via Content and Language Integrated Learning – het welbefaamde CLIL.
Een laatste punt is de positie van het Engels in het werkleven, bijvoorbeeld voor de Vlaamse pendelaar naar de hoofdstad. In Brussel hebben Frans en Nederlands immers elk hun plaats in het bestuur, waarbij het individu zelf bepaalt in welke van de officiële landstalen die bediend wenst te worden aan het loket. De facto heeft die keuzevrijheid voor een verfransing van de hoofdstad gezorgd. Dat ligt gevoelig, zeker bij de taalstrijdgeneratie. Ze bestaan zeker nog, de Vlamingen die vertrekken wanneer ze in het restaurant niet in het Nederlands worden bediend. De 183 vertegenwoordigde nationaliteiten en de culturele diversiteit zorgen verder voor een relatief kleiner Nederlands. Het roept de vraag op of en hoe het Nederlands een rol blijft spelen in Brussel, en in welke mate het Engels in zo’n context een compromistaal kan gaan vormen, tussen Frans en Nederlands in.
In Brussel is het Nederlands de thuistaal in amper 5% van de gezinnen. Het Frans is administratief en commercieel de lingua franca, het Engels dingt mee naar die rol. Het Nederlands staat steeds meer op de hoogte van de vele andere talen die in Brussel gesproken worden. Ruth Flikschuh, coördinator van gemeenschapscentrum De Markten in Brussel, benadrukt het belang van een soort beschermkoepel over het Nederlands in Brussel. Die dient voor haar dan als mogelijk voorbeeld voor andere talen die zo’n koepel (nog) niet hebben. Die andere talen worden niet door iedereen en niet altijd bejubeld. Over dat soort ‘goede’ en ‘slechte’ meertaligheid hebben we het nog in Deel 5 van de reeks. Meertalig is de hoofdstad sowieso. De Vlaamse Gemeenschapscommissie heeft het Nederlands als unieke moedertaal losgelaten. Bedrijven zijn steevast op zoek naar meertalige profielen. Het Nederlands is vanuit de economische realiteit daarbij niet noodzakelijk de eerste vereiste, maar zeker wel een pluspunt. Engels lijkt bij verschillende bedrijven een steeds belangrijkere rol te spelen. Dat is de economische realiteit.
De rol van het Engels als voertaal in Vlaanderen (en Brussel) kunnen we zo vanuit heel wat invalshoeken belichten. Wij zullen in het volgende luik van de reeks in eerste instantie het onderwijs als casus bekijken. Ook zullen we de andere kant van de medaille van de “verengelsing” toelichten, met name hoe het Engels zijn weg vindt naar het Nederlands. Eerst lichten we de verhouding tussen beide types Engelse invloed toe in een volgende aflevering van onze reeks.
Een gestructureerde inhoudsopgave van De verenglishing staat hier.
Bij deze reeks hoort een regelmatig geüpdatete bronnenlijst.
Lees ook het vorige artikel in deze reeks: Waarom Vlaanderen? Een zondags pak
Laat een reactie achter