Het Betje Wolff-Museum meldt dat de verdwijning van de portretjes van Betje Wolff en Aagje Deken in 1975 geen diefstal door een bewonderaar was, maar een ordinaire roof. Het Museum werd toen verbouwd, en de kostbaarheden waren in een speciaal aangeschafte munitiekist met slot opgeborgen in de kluis van het Polderhuis van het Waterschap Beemster. Daar verdwenen begin maart niet alleen de twee portretjes en andere kostbaarheden van het museum, ook het zilveren bestek van het waterschap, een gouden lorgnet, zilveren drinkbekers, tabaksdozen ETCETERA ETCETERA. Ook sieraden die een employé er tijdelijk opgeborgen had.
Tien jaar later is er een zilveren tabaksdoos uit het museum opgedoken bij een veiling in Velsen. Die was daar niet door de dieven ingebracht maar door iemand die die gekocht had bij een antiquair. Nasporingen daar leverden niets op.
In mijn vorige column was ik aardig en begripvol voor de dader die ik me voorstelde als een bewonderaar van Betje en Aagje. Nu ik weet dat het alleen maar om ROOF en GELD ging, ben ik dat niet meer. Wat een respectloze daders. Maar… de dieven zijn intussen oud, bijna vijftig jaar zijn er voorbij gegaan. Stel dat ze toen 20 waren, nu zijn ze over de 70. Misschien zijn ze nu beschaamd over wat ze gedaan hebben en willen ze anoniem vertellen waar de portretjes gebleven zijn. Die waren niet kostbaar: er zat geen ivoren of zilveren omlijsting omheen. Dus nogmaals een smeekbede: kom voor de dag ermee, stop gewoon een anonieme brief in de brievenbus van het Museum of stuur die aan mij: het adres staat in mijn vorige blog.
Laat een reactie achter