Het CBG Centrum voor familiegeschiedenis in Den Haag maakte op 15 augustus 2023 het omvangrijke Indisch Oud-Paspoortarchief digitaal toegankelijk. De aanvragen van inwoners van Indonesië die na de soevereiniteitsoverdracht een Nederlands paspoort wilden, zijn hierdoor tegen betaling online beschikbaar gekomen, voor zover er op de persoonsgegevens geen openbaarheidsbeperkingen meer rusten. Waarschijnlijk is dit archief eind jaren tachtig overgebracht van het ministerie van Buitenlandse Zaken naar het depot van het CBG. Het bevat in totaal zo’n 150.000 aanvraagkaarten uit de periode 1950-1959.
Onze aandacht was meteen getrokken. In die tijd bevonden zich in de jonge Republiek Indonesië namelijk nogal wat vooraanstaande Nederlandstalige schrijvers en hun familieleden die in aanmerking wilden komen voor een Nederlands paspoort. Die werd alleen afgegeven wanneer de aanvragers konden bewijzen dat ze de Nederlandse nationaliteit hadden door afstemmingsgegevens te verstrekken. Naast geboortedatum, -plaats en beroep zijn op de aanvragen nog veel andere gegevens te vinden. Zo werden er pasfoto’s aan de kaart geniet en gezinsportretjes wanneer er voor minderjarige kinderen ook een paspoort werd aangevraagd. Vanwege de AVG-richtlijnen zijn scans van de achterzijde van deze kaarten niet beschikbaar via de website. Daarop moesten onder andere de kinderen, de reden van de aanvraag en een signalement (o.a. vorm van de neus, lengte en haarkleur) worden ingevuld. Onderzoekers en nabestaanden kunnen een aanvraag tot ontheffing indienen van deze niet-openbare gegevens. Het gedigitaliseerde archief vormt zonder meer een waardevolle aanvullende bron voor biografisch onderzoek en familiegeschiedenis. Om iets te laten zien van de rijkdom hiervan, bespreken we enkele voorbeelden.
Rob Nieuwenhuys en zijn gezin
Een van de auteurs die een aanvraag deed voor een paspoort, was Robert (Rob) Nieuwenhuys (1908-1999), de latere nestor van de Nederlands-Indische letteren. Zijn Oost-Indische Spiegel (1972) is nog altijd een veelgebruikt boek. Hij werd in 1908 geboren in Semarang, waar zijn vader een baan had in het Hotel du Pavillon. Hier ontmoette hij zijn toekomstige vrouw, die er als linnenjuffrouw werkte. Zijn vader was een witte Nederlander, zijn moeder een Indo-Europese. In 1904 trouwden ze, en vier jaar later werd de kleine Rob geboren. Acht maanden daarna verhuisde het gezin naar Batavia. Zijn vader ging werken in het Hotel des Indes, waar hij zich opwerkte tot directeur.
Zodoende bracht Nieuwenhuys zijn kinderjaren door in Batavia. Hij zou zijn leven lang vol weemoed aan zijn ‘heerlijke jeugd’ in Indië terugdenken, vol vrijheid en ruimte. Warme herinneringen had hij ook aan zijn ‘lijfbaboe’ Nènèk Tidjah, die het gezin vanuit Semarang vergezelde. In 1982 schreef Nieuwenhuys dat hij nog altijd haarscherp voor zich zag hoe zij zich ’s avonds voor het bed installeerde om op zijn broertje en hem te passen. Dan vertelde ze adembenemende verhalen of ze zong krontjongliedjes voor hen: ‘O, de scherpe geur van gekneusde sirihbladen, pruimtabak, gambir en pinang, ik kan die in mijn herinnering ruiken!’
In 1921 ging het gezin Nieuwenhuys voor het eerst met verlof naar Nederland, waar ze een half jaar bleven. Een jaar later kreeg vader een nieuwe baan en verhuisden ze naar Soerabaja, waar Nieuwenhuys de hbs doorliep. Daarna reisde hij terug naar Nederland om zijn MO Nederlands te halen. In 1935 vestigde hij zich opnieuw in Indië. Datzelfde jaar trad hij in het toenmalige Batavia in het huwelijk met Johanna Frederika (Fried) van Bommel (1910-1995). Nieuwenhuys werd leraar, eerst in Soerabaja, daarna in Jogjakarta en Batavia, en ten slotte in zijn geboorteplaats Semarang. In 1940 verwierf hij een aanstelling als lector Nederlandse letterkunde in Batavia. In deze periode sloot hij vriendschappen met bekende auteurs als E. du Perron, Beb Vuyk en Willem Walraven. Door zijn omgang met Indonesiërs als de schrijfster Soewarsih Djojopoespito begon hij te sympathiseren met de nationalistische en antikoloniale zaak. De Japanse bezetting maakte daar een einde aan. Vanaf 1942 verbleef hij drieënhalf jaar in Japanse interneringskampen.
Op 17 augustus riep Soekarno de Indonesische onafhankelijkheid uit. Datzelfde jaar repatrieerde Nieuwenhuys, samen met zijn vrouw en zoontje. In Nederland werd een tweede zoon geboren. Maar in het ‘moederland’ konden ze hun draai niet vinden. Zodoende keerden ze in 1947 terug. Nieuwenhuys werd ambtenaar op het departement van Onderwijs in Jakarta en redacteur van het tijdschrift Oriëntatie (1947-1954),dat tot doel had Indonesiërs en Nederlanders door middel van kunst en cultuur dichter bij elkaar te brengen. Nieuwenhuys verbleef in Indië in een politiek zeer woelige periode; het was de tijd van de ‘politionele’ acties. Op 27 december 1949 erkende Nederland uiteindelijk de Indonesische onafhankelijkheid. Vanaf dat moment werd het voor Nederlanders steeds moeilijker om in Indonesië te blijven.
In 1950 dienden Nieuwenhuys en zijn echtgenote het verzoek in om zijn paspoort te verlengen. De beide aanvragen zijn interessant vanwege de onbekende foto’s van Nieuwenhuys, zijn vrouw en hun twee zoontjes, Jan Rogier (geboren in 1941 te Batavia) en Frank (geboren in 1946 in Den Haag). Ook hun adres staat vermeld: Jalan Teuku Umar 56 in Jakarta. Het witte koloniale huis waarin ze volgens de aanvraag woonden, staat er nog, zo wijst een zoektocht via Google Street View uit.De aanvraag bevat ook gegevens over Nieuwenhuys’ ouders. Zijn vader was in 1942 in Jakarta overleden, maar zijn eenenzeventigjarige moeder leefde nog en woonde bij hen in Jakarta in. Met zijn paspoort kon hij in de zomer van 1952 – met pijn in het hart – voorgoed naar Nederland te vertrekken.
Jan Boon, Lilly Boon en Ivonne Niggebrugge
De schrijver Jan Boon (1911-1974) deed ook een aanvraag, net als zijn vrouw en zijn ex-vrouw. Als Tjalie Robinson heeft Jan Boon als geen ander gevochten voor het behoud van de identiteit van de Indische gemeenschap in Nederland. Voor alles wilde hij voorkomen dat de Indische Nederlanders zonder sporen na te laten zouden opgaan in hun nieuwe vaderland. Hun eigen cultuur mocht niet verdwijnen. Om ze daarvoor te behoeden stichtte hij het veertiendaags tijdschrift Tong Tong, later omgedoopt tot Moesson. Hij was de oprichter van de Indische Kunstkring, stond aan de wieg van de Pasar Malam Besar in Den Haag, nu Tong Tong Fair, en ontplooide nog veel meer activiteiten. Tot zijn dood was hij voor de Indische groeperingen in Nederland een centrale en bindende figuur. Hij was de stem van Indisch Nederland.
Jan Johannes Theodorus werd in januari 1911 geboren in Nijmegen, tijdens het verlof van zijn vader. Zijn Nederlandse vader, Cor Boon, was beroepsmilitair in Nederlands-Indië, zijn moeder, Fela Robinson, was een Indo-Europese. Ongeveer drie maanden na zijn geboorte keerde het gezin terug naar Indië. Zo staat het tenminste in de biografie die Wim Willems over hem geschreven heeft. Op zijn paspoortaanvraag (achterkant) staat dat hij in 1912 voor het eerst voet op Indische bodem zette.
Na de lagere school volgde Jan Boon in Batavia de hbs en de kweekschool, waar hij de hoofdakte behaalde. Naast een baan als onderwijzer werkte hij ook als verkoper van een handelsfirma en als reclametekenaar. Maar zijn hart ging uit naar de journalistiek. In 1936 werd hij sportredacteur van het Bataviaasch Nieuwsblad en hij verzorgde daarnaast in hetzelfde blad de zaterdags jeugdbijlage.
Twee jaar eerder, in 1934, was hij getrouwd met de Indische Edith de Bruijn, die hij kende van de middelbare school en die ook de kweekschool deed. Samen kregen ze drie kinderen. De geboorte van de laatste werd Edith fataal. In oktober 1938 overleed zij in het kraambed. De zorg voor de kinderen deelde hij niet lang daarna met zijn tweede vrouw, Ivonne Niggebrugge, met wie hij in juli 1940 in het huwelijk trad.
Toen Nederlands-Indië zich in maart 1942 overgaf aan Japan, werd Boon als krijgsgevangene geïnterneerd. Ivonne Niggebrugge was intussen vier maanden zwanger van hun tweede kind. De oorlog bracht zij met vijf kinderen – drie uit het eerste en twee uit haar eigen huwelijk – meestal logerend bij familie door. Haar man zat gevangen in kampen in Indië, Singapore en Johore (Maleisië), waar hij dwangarbeid verrichtte.
Terug uit de oorlog brak een onrustige periode aan. Zijn kinderen waren van hun vader vervreemd – zijn jongste had hij nog nooit gezien – en Boon voelde zich niet meer thuis bij zijn vrouw. Hij trad als journalist in dienst van het Nederlandse leger en werd hoofdredacteur van Wapenbroeders, een blad voor de Nederlandse strijdkrachten in Indië. In die functie ontmoette hij eind 1946 de journaliste Lilly van Zele, die zijn derde vrouw zou worden. Na zijn vertrek bij Wapenbroeders gingen zij in Surabaya samenwonen, waar ze voor verschillende nieuwsbladen in Indonesië werkten. In 1948 liet hij de drie kinderen uit zijn eerste huwelijk naar Surabaya overkomen. Ivonne bleef met de twee jongsten in Jakarta achter, waar zij werkte als beheerder van de mess van de Bataafse Petroleum Maatschappij (BPM).
Nadat Boon in 1949 gescheiden was van zijn tweede vrouw, diende hij in januari 1950, wonend in Jakarta, een verzoek in bij de Stichting ‘Pelita’, een Nederlandse welzijnsorganisatie die zich inzette voor mensen uit het voormalige Nederlands-Indië, die slachtoffer waren van de oorlog met Japan en de Bersiap-periode. In het verzoek vroeg Boon om hulp voor de overtocht naar Nederland met zijn gezin en ondersteuning in het begin, omdat hem de middelen daartoe ontbraken. Hij legde uit dat hij zich sinds 1947 niet slechts als journalist maar ook als literator ontwikkeld had. Hij was medeoprichter en mederedacteur van het culturele maandblad Oriëntatie, waarvoor hij schreef onder de pseudoniemen Vincent Mahieu en Tjalie Robinson. Hier had hij als oorspronkelijk en kritisch schrijver op literair gebied zijn roeping gevonden. Maar hoewel Oriëntatie ook Indonesische medewerkers telde, was er uiteindelijk voor zo’n ‘Nederlands’ blad in het naoorlogse, onafhankelijke Indonesië geen plaats. In 1953 hield het op te bestaan. Het werd voor Boon steeds duidelijker dat er voor hem als schrijver in Indonesië geen toekomst was, of zoals hij zelf formuleerde: ‘een vrij en actief sociaal-cultureel leven (althans voor een Nederlander)’ was er niet.
Hij schreef dit in het rekest aan de Stichting Pelita, omdat hij behoorde tot de categorie ‘onbemiddelde particulieren, die door de soevereiniteitsoverdracht alle aanvaardbare bestaanszekerheid verloren hebben’. Op het moment dat hij dit rekest schreef, was hij werkloos en had hij geen vast adres. Men kon hem bereiken op het adres van zijn tweede echtgenote, Ivonne Niggebrugge, op de Krawangweg 2 (het originele huis staat er niet meer; zie hier).
Het duurde lang voordat hij antwoord kreeg van de Stichting Pelita. Intussen had hij Jakarta verlaten en was hij weer ingetrokken bij Lilly van Zele, die op 1 januari 1950 in de havenplaats Sampit in Kalimantan (zie hier) was gaan wonen, waar zij een baan had gevonden bij de Bruynzeel Houtbedrijven. Nog geen drie maanden later kwam Boon haar achterna samen met de drie kinderen uit zijn eerste huwelijk. Op 5 april van dat jaar traden ze in het huwelijk.
Op Sampit kreeg hij een jaar na de indiening van zijn rekest eindelijk antwoord van Pelita: zijn verzoek was afgewezen. Intussen had hij wel zijn paspoortaanvraag ingevuld, waarin opvalt dat ook hij op dat moment in dienst was van Bruynzeel. Als wij zijn aanvraag vergelijken met die van Lilly van Zele is het opmerkelijk dat zij invulde dat haar echtgenoot werkloos was. Boon heeft inderdaad een paar maanden administratief werk gedaan voor Bruynzeel, maar het grootste deel van de tijd schreef hij aan zijn verhalen. Dankzij het inkomen van zijn vrouw kon hij het zich ook een tijdlang permitteren.
Het tweede dat opvalt in de paspoortaanvragen, is dat het adres nog een paar keer is veranderd. In 1952 zijn Boon en zijn derde vrouw, met wie hij nog twee kinderen kreeg, teruggegaan naar Jakarta, waar zij beiden werkten voor de Nederlandstalige krant De Nieuwsgier. Intussen bleef Boon brieven schrijven aan Pelita met het verzoek om hem en zijn gezin financieel te ondersteunen bij de overtocht naar Nederland. Want van het werk bij de krant konden ze nauwelijks rondkomen, zoals hij in oktober 1952 aan Pelita liet weten:
Ik ben momenteel werkzaam als journalist op een dusdanig salaris dat echtgenote en dochter mee dienen te werken om het huishouden te kunnen financieren, waartegenover geen enkele sociale zorg van de werkgever bestaat t.a.v. de directe toekomst, ook ‘terugzending’ niet. Daarbij komt dat de positie van het Nederlandse dagblad in Indonesië steeds slechter wordt, zodat er van enige toekomstverzekering geen sprake is.
Maar ook nu liet Pelita zich niet vermurwen. Intussen verhuisden ze van de Djalan Djawa 56 (nu Jl. HOS. Cokroaminoto 56, zie hier) naar Tanah Abang Barat 30 (nu Jl. Abdul Muis 30, zie hier). Boon zou nog twee jaar moeten soebatten voordat hij hulp van Pelita kreeg om met zijn gezin te kunnen repatriëren. Omdat zijn oudste zoon, Rogier, intussen ouder was dan veertien moest die een aanvraag indienen, zoals op de achterkant van de paspoortaanvraag van zijn vader staat.
Ivonne Niggebrugge was in 1950 met hun twee kinderen naar Sumatra verhuisd. Uit haar paspoortaanvraag blijkt dat zij mess-beheerster was bij de BPM en in een ‘B.P.M.-flat’ woonde in Palembang. Zij vertrok met de kinderen in 1953 naar Nederland, om vier jaar later te emigreren naar Californië.
In 1954 was het dan eindelijk zover dat het gezin Boon – twee volwassenen en vijf kinderen – met steun van Pelita de overtocht kon maken. Op 21 mei gingen ze aan boord van de Johan van Oldenbarnevelt die hen naar Nederland bracht. Na aankomst verbleven ze een paar maanden in een opvanghuis en pension totdat ze op 8 januari 1955 hun intrek konden nemen in een nieuwbouwwoning in Slotermeer (Amsterdam). Vierenveertig jaar oud begon Boon hier als Tjalie Robinson aan zijn tweede leven als activist die opkwam voor het behoud van de Indische cultuur in Nederland.
Lin Scholte
Naast Tjalie Robinson wordt Lin Scholte (1921–1997) gezien als een van de belangrijkste auteurs over het leven van de Indo-Europeanen in Indië/Indonesië en in Nederland. In haar sterk autobiografische boeken schrijft zij over het leven van KNIL-militairen en hun gezinnen in de tangsi (kazerne). Haar romans en verhalen werden sterk bewerkt door Rob Nieuwenhuys voordat ze werden uitgegeven. Anak kompenie (1965), Bibi Koetis voor altijd (1974) en Takdiran en andere verhalen (1977) geven niettemin een levendig beeld van het soms moeilijke bestaan dat de samengestelde KNIL-gezinnen voor, tijdens en vooral na de Tweede Wereldoorlog leidden. Uniek aan de geschiedenissen die Scholte vertelt, is dat zij laat zien dat de Indonesische en Indo-Europese vrouwen die het in de kazerne meestal niet breed hadden, zeer sterk waren. In Bibi Koetis beschrijft zij deze kazernevrouwen als ‘vrijmoedig, recht op het doel afgaand, kortom: branie, voor niets en niemand bang’.
Lins vader was Piet Scholte (1897-1959). In 1915 had hij voor het KNIL getekend. In de kazerne van Soerabaja viel zijn oog op Djemini (1903-1978), een Javaanse vrouw. Aanvankelijk werd zij zijn muntji (huishoudster/concubine), maar in 1920 trouwden ze. Daartoe moest Djemini christelijk worden. Piet en Djemini kregen vijf kinderen. Lin was daarvan de eerste. In 1950 werd het KNIL opgeheven. Piet Scholte werd gepensioneerd. Djemini en hij besloten naar Nederland te vertrekken. Op de paspoortaanvraag komt Djemini voor als de Indonesische christelijke vrouw Mini-Jim. Piet noemde haar vaak ‘Jimmy’; maar het blijft raadselachtig dat Djemini’s naam op deze aanvraag in tweeën is gehakt en in omgekeerde volgorde is gespeld. Evengoed staat zij ook op genealogie.com in de stamboom van Johan Scholte vermeld als ‘Minie Jim Djemini’.
Hoogzwanger trouwde Lin Scholte in 1937 met de KNIL-militair Hans Siebenhaar (1911-1991). Siebenhaar was de zoon van Hermann Willem Oskar: een stateloze Duitser die na zijn militaire avonturen zijn heil in Indië had gezocht en daar met de Indische Henriëtte Florentine (Floortje) van Garling (1885-1970) was getrouwd. Ook van haar bestaat een paspoortaanvraag. Op die van Floortje en van haar zoon Hans staat te lezen dat Hermann Wilhelm Oskar in 1872 in Dissen (Pruisen) was geboren en op 6 juni 1945 in het interneringskamp te Ambarawa is overleden.
Nog in het jaar van hun huwelijk kregen Lin en Hans een dochter, Asta. Twee jaar later werd Peter geboren. Hun foto’s zijn aan de aanvraag van Lin aangehecht. Gedurende de Tweede Wereldoorlog was Hans als militair geïnterneerd, net als de vader van Lin. Lin en haar kinderen bleven als buitenkampers bij hun Indonesische familie. Op de aanvraag is ook te zien dat Lin pas op 2 mei 1950 (wellicht weer) via haar echtgenoot een Nederlands paspoort kreeg, waarschijnlijk omdat Hans en zij niet eerder over een paspoort hadden beschikt of dat hun persoonsbewijzen in de oorlog verloren waren gegaan. Daar zou ‘verw. ex artikel 5 T.O.’ in de aanvragen op kunnen duiden. Het laatste adres van Lin Scholte en haar gezin was Jalan Bengawan 19, Bandung. Op 20 december 1951 vertrok het gezin met de Willem Ruys naar Nederland. Samen met nog 786 andere passagiers kwam Lin Scholte op 10 januari 1952 in Rotterdam aan. Van het vertrek van het gezin werd op de paspoortaanvragen in Indië niet eerder dan op 18 november 1953 een aantekening gemaakt.
Het gezin Walraven
Maarten Cornelis Walraven (1925-2012) vroeg op 5 januari 1951 in Bandung een Nederlands paspoort aan. Negen jaar daarvoor hadden de Japanners hem gevangengenomen. Op zijn zeventiende verjaardag, 10 juli 1942, werd hij thuis door hen opgepakt, samen met zijn twee oudere broers Jacob (Jaap) en Willem jr. (Wim). Ook hun vader, de Nederlandse journalist, criticus en briefschrijver Willem Walraven moest mee. Maartens Sundanese moeder Iti(h) bleef achter met haar nog thuiswonende dochters. Hun geldzorgen waren groot. De vier mannelijke gezinsleden kwamen terecht in het interneringskamp Kesilir op Oost-Java, waar Willem sr. al snel ziek werd en op 13 februari 1943 stierf.
Maarten werd op 10 juli 1925 geboren in de buurt van Djombang (nu: Jombang). Daar werkte zijn vader toentertijd als (assistent-)boekhouder op een suikerfabriek. Hij was de vijfde uit een gezin van negen kinderen. In zijn jeugd moet hij behoorlijk wat vrijheid hebben gehad. Afgaande op Willem Walravens journalistieke stukken en brieven voedde hij zijn kinderen op zonder de gewichtigdoenerij of ernst die zijn eigen vader hadden gekenmerkt. Hij moedigde ze aan om te lezen en kwam voor ze op als hun docent ze onterecht beschuldigd had van plagiaat. Samen met Iti ging hij tijdens vakanties met ze picknicken en zwemmen. In het grote gezin waren altijd broers en zussen om mee te spelen en dus was het in en om het huis in Blimbing (Oost-Java), waar ze vanaf 1933 woonden, vaak lawaaiig.
Terwijl vader Walraven in zijn slaapkamer de rust probeerde te vinden om zijn stukken voor De Indische Courant te schrijven, speelden zijn kinderen ‘zweefmolentje op het ijzeren hek bij de ingang van het erf’, renden ze gillend rond ‘met een stuk blik aan een touw’ of knutselden de hoofdtooi van een indiaan. ‘[Z]e maken zoo’n lawaai,’ schreef Walraven in 1941 aan de letterkundige Rob Nieuwenhuys, ‘en ze schijnen niet te begrijpen, dat mooie stukjes alleen in de stilte en de rust kunnen ontstaan.’ Dat hij in huis misschien nog wel het vaakst de rust verstoorde, weten we uit de herinneringen van zijn oudste zoon Wim: ‘Die machine, ik hoor hem nog bonzen, soms uren of dagen achter elkaar. Ik herinner mij dat ik somtijds ’s nachts wakker werd en dan de machine hoorde. Dan was de inspiratie, “het begin” er en bonsde de machine.’
De lange scheldpartijen van vader Walraven kwamen nog bij het lawaai van zijn getyp. Hij schoot uit zijn slof als de badkamer ’s middags urenlang bezet was, als er gezongen of gefloten werd tijdens het baden, de spullen thuis niet op hun plaats stonden of zijn kinderen teveel kabaal maakten. Hij kon ze nietsontziend afvallen in aanwezigheid van vrienden en kennissen. Daar begonnen de schaduwzijden van Maartens jeugd. Want Willem sr. was een gespleten man. Hij was zenuwachtig, dronk veel en vertrouwelijkheid tussen vader en kinderen was er naarmate zij ouder werden maar weinig. Bovendien nam de geldnood waarin het gezin in de jaren vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verkeerde steeds nijpender vormen aan. Hoewel Maarten zijn eindexamen haalde op de mulo, kreeg hij geen diploma. Zijn schoolgeld was niet betaald.
Op de pasfoto’s bij zijn aanvraag zien we Maarten als jonge man, midden twintig. Na zijn vaders dood, moet het hem in grote delen net zo vergaan zijn als zijn oudste broer. Wim bleef nog lang in het kamp. Na zijn bevrijding vond hij zijn moeder en zussen thuis. Indonesische nationalisten pakten hem een paar dagen later op. Acht maanden lang zat hij vast in een gevangenis, waarna hij naar een kamp in Jakarta werd overgebracht. Een deel van die Bersiap-tijd moet hij met zijn moeder en bijna al zijn zussen en broers in hetzelfde kamp hebben gezeten, samen in een kamer van zestien vierkante meter. Bij de Motor Transport Dienst (MTD) waarvoor hij later werkte, ontmoette Wim zijn Nederlandse vrouw, Helena Margot Wanrooij.
Anders dan zijn oudste broer maar net als zijn vader viel Maarten voor een Indonesische vrouw. Op 18 januari 1954, drie jaar nadat hij zijn aanvraag indiende, trouwde hij in Jakarta met de vijf jaar jongere Annie Hendrica Nasrani (1930-2017). Haar gegevens werden veel later in een ander handschrift op zijn kaart toegevoegd. Door hun huwelijk verkreeg Annie de Nederlandse nationaliteit en kon ook zij aanspraak maken op een Nederlands paspoort.
Ruim tien jaar voor zijn huwelijk had Maarten zijn vader verloren, die hij – net als zijn broers en zussen – nooit helemaal begrepen had. ‘East is east, west is west, and never they will meet,’ had Wim jr. met potlood in zijn slaapkamer geschreven, die hij deelde met Maarten en Jaap. Uit zijn brieven blijkt hoezeer Willem sr. zelf het moeizame contact met zijn kinderen ‒ zijn zoons in het bijzonder ‒ verklaarde uit hun veronderstelde raciale verschillen. Kritiek op Indo-Europeanen ventileerde hij zowel binnens- als buitenshuis. Dat Maarten de eerste klas moest overdoen, schreef hij toe aan de ‘Indo-lentie’ van zijn zoon en aan zijn zus schreef Walraven op 22 februari 1939:
Wat mijn kinderen van mij hebben, weet ik niet. Zij behooren tot een ander ras en als zij ongeveer 12 zijn, dan sluiten zich hun harten en ken ik ze niet meer. Zij leven binnen mijn gezichtskring, maar ik ken hen niet meer. Zij zijn vreemdelingen voor mij, doch niet door mijn toedoen, geloof ik. Zij zijn altijd thuis, en houden dus blijkbaar van het huis. Zij spreken tot mij meestal door tusschenkomst van Mama. Er zijn een paar uitzonderingen, maar de jongens in elk geval zijn zooals ik schreef. En zoo is de heele klasse van Indo-Europeanen in Indië trouwens. Het zijn onze medeburgers, maar wij kennen hen niet en wij leven niet met hen. Laat hen gaan. Zij komen door de wereld, maar op hun manier, niet op de onze.
Vlak na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 woonde Maarten samen met Annie en zijn moeder Iti in Bandung aan de Jl. Pulolaut 42. Op datzelfde adres verbleven sowieso ook zijn jongere zussen Rika en Suze en zijn oudere broers Jaap en Wim, de laatste samen met zijn vrouw Helena. In dit huis schreef Wim de herinneringen aan zijn vader in 1950 op, die jaren later verschenen onder de titel De groote verbittering (1967). Maarten werkte in Bandung als monteur bij autobedrijf Fuchs en Rens. Uit doorhalingen en latere toevoegingen op de aanvragen van de familie Walraven blijkt dat een deel van hen, onder wie Maarten, Annie en Iti, korte tijd later verhuisde naar de Jl. Malabar 71 in Jakarta en eveneens dat ze daar maar kort zouden wonen.
Tientallen keren had zijn eenzame vader in brieven geklaagd hoe hij door zijn vrouw en kinderen voor altijd aan Indië vastzat, dat hij opgesloten zat in de ‘Indische muizenval’. En dat terwijl hij alleen in West-Europa ‘werkelijk leven’ kon. Toen het gezin Walraven moest kiezen tussen de Nederlandse en Indonesische nationaliteit was het Iti geweest die had geroepen: ‘Wij gaan naar Holland.’ Een dag voor Maarten dat deed, diende zij in Bandung haar paspoortaanvraag in. Iti had leren lezen, maar schrijven kon ze niet. Nadat ze een van haar kinderen haar kaart had laten invullen, ondertekende ze deze met haar vingerafdrukken.
Van zeven van de negen kinderen uit het gezin Walraven is in het archief een aanvraag terug te vinden. Hun zoon Gerard (1929) overleed tijdens of direct na de geboorte. Een kaart van hun tweede kind Johanna (Anna) (1920) is niet te vinden, hoewel zij uiteindelijk wel naar Nederland kwam. Slechts een enkele keer corresponderen de gegevens op die kaarten niet met informatie uit de overgeleverde brieven van Willem Walraven. Waar hij op 12 maart 1924 aan zijn broer schrijft dat zijn zoon Jacob op 26 januari van dat jaar het levenslicht zag, vermeldt Jacobs paspoortaanvraag dat hij een dag later zou zijn geboren.
Op 30 juni 1955 vertrokken Maarten, Annie en hun dochter (1954) met de Willem Ruys naar Nederland. Ook Suze en Iti voeren mee. Een ambtenaar heeft de vertrekdatum met rood op hun aanvragen genoteerd. Van haar geboortegrond en haar vader Sartawi, die nog altijd lijkt te hebben gewoond op de plek waar Iti opgroeide, heeft zij toen afscheid moeten nemen. Zo’n halfjaar later volgde Maartens broer Jaap en in 1958 zijn oudste zus Geraldine-Anna (Non) met haar gezin. Wanneer Wim jr. precies uit Indonesië naar Nederland vertrok en met welk schip vermeldt zijn aanvraag niet. Later zou hij in ieder geval emigreren naar Amerika, omdat zijn vrouw zich diep ongelukkig voelde in Nederland. Zij maakten deel uit van de circa vijftigduizend Indische ‘repatrianten’ die kort na hun aankomst in Holland besloten om een bestaan op te bouwen in de Verenigde Staten. Het Hollandse klimaat, de regelzucht en de als kil ervaren Nederlandse bevolking waren voor hen belangrijke redenen om voor de tweede keer weg te trekken. Net als op andere momenten, leggen de lotgevallen van het gezin Walraven ook hier de grotere geschiedenis bloot van de Indische gemeenschap in de jaren na de Japanse bezetting.
Willem sr. bleef op Java achter. Hij was enkele kilometers van Kesilir op het Europese kerkhof begraven en werd op 30 mei 1950 herbegraven op het Nederlands Ereveld Leuwigadjah in Cimahi bij Bandung. Tussen zijn wieg en graf bevonden zich ruim 11.500 kilometers. Hij had zich anders gewenst:
Ik zou me ook zoo graag laten cremeeren na mijn dood […]. Ik haat de gedachte in dien Indischen grond te liggen en daar opgevreten te worden door de witte mieren. Misschien is het ook maar een idée fixe van me, maar ik zou graag willen, dat er van mij persoonlijk niets achterbleef in Indië.
Maar helemaal alleen was hij niet. Zijn neef ‒ de zeeman en schrijver Frans Schamhardt ‒ aan wie Walraven zijn mooiste brieven schreef, voer nog jarenlang op een tanker voor de kust van Sumatra. Zijn dochter Lies Blok-Walraven woonde een tijd met haar gezin in Singapore. Hun wens om daar een bestaan op te bouwen liep echter op niets uit. Financieel aan de grond zag het gezin Blok begin jaren zestig geen andere mogelijkheid om alsnog naar Nederland te gaan.
Ver van hun geboorteplaats en van hun man en (schoon)vader overleden Iti, Maarten en Annie (zij bleven een leven lang bij elkaar). Hun laatste rustplaats ligt in Noord-Brabant. Maar voor altijd dicht bij Walraven in de buurt waren zijn zoon Gerard en zijn kleindochter Marianne, die tijdens de Bersiap stierf. Walravens op een na jongste dochter Rika was de enige uit het gezin die er uiteindelijk voor koos om Indonesisch staatsburger te worden. Hoewel ze in januari 1951 wel een paspoortaanvraag indiende, bouwde ze een leven op in Jakarta.
Als er een hemel is, zou hun nabijheid Willem Walraven in al zijn eenzaamheid misschien wat hebben getroost.
Bibliografie
- [Anoniem], ‘Indisch Oud-Paspoortarchief online’, Gen. Magazine voor familiegeschiedenis 28 (2023) 3, p. 4.
- Breton de Nijs, E., Tempo Doeloe. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1914. Amsterdam, 1961.
- Dossier J.J.Th. Boon. Archief Pelita.
- Christiaans, Peter en Marlou Schrover, ‘Het Oudpaspoortarchief (1950-1959)’, in: Marlou Schrover (eindred.), Broncommentaren 5. Bronnen betreffende de registratie van vreemdelingen in Nederland in de negentiende en twintigste eeuw. Den Haag, 2002, p. 157-176.
- Nieuwenhuys, R., ‘Inleiding’, in: Willem Walraven, Op de grens. Korte verhalen, brieven, kronieken. Amsterdam, 1952.
- Okker, Frank, Dirksland tussen de doerians. Een biografie van Willem Walraven. Amsterdam, 2000.
- Olm, Rob van, ‘Niemand wandelt ongestraft onder palmen. Tussen vader en zoon Willem Walraven’, in: Id., In de schaduw van het licht. Op reis en in gesprek met F. Springer, Tip Marugg, Boeli van Leeuwen, Jacob Vredenbregt en Willem Walraven. Amsterdam, 1991, p. 42-72.
- Rob Nieuwenhuys. Leven tussen twee vaderlanden (De Engelbewaarder 25). Amsterdam, 1982.
- Scholte, Lin, Verzamelde romans en verhalen. Met een biografische inleiding door Vilan van de Loo. Den Haag, 2007.
- Snoek, Kees, ‘“Als je kiest, kies het Westen”. Gesprek met Rika Walraven over haar vader’, Het Oog in ’t Zeil 9 (1992) 3, p. 40-41.
- Termorshuizen, Gerard, ‘Nieuwenhuijs, Robert (1908-1999)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland (2013). Geraadpleegd via http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/nieuwenhuijs.
- Tinnemans, Will, Indisch licht, een halve eeuw steun aan oorlogsgetroffenen uit Indië. Den Haag 1997.
- Walraven, Lies, ‘Een onstuimig huwelijk’, Het Oog in ’t Zeil 9 (1992) 3, p. 38-39.
- Walraven, W. Brieven. Aan familie en vrienden 1919-1941. Amsterdam, 1966.
- Walraven, W., Eendagsvliegen. Journalistieke getuigenissen uit kranten en tijdschriften. Amsterdam, 1971.
- Walraven, Wim, De groote verbittering. Herinneringen aan mijn vader. Amsterdam, 1992 (vierde druk).
- Willems, Wim, Tjalie Robinson, biografie van een Indo-schrijver. Amsterdam 2008.
- Willems, Wim, Remco Raben, Edy Seriese, Liane van der Linden en Ulbe Bosma (red.), Uit Indië geboren. Vier eeuwen familiegeschiedenis. Zwolle, 1997.
Paspoortaanvragen
Boon
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Jan Johannes Theodorus Boon. Registratiecode B19777.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Lilly-Mary Hermine Boon-Van Zele. Registratiecode B19807.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Rogier-Jan Boon. Registratiecode B19843.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Ivonne Benice Christine Niggebrugge. Registratiecode N03389.
Nieuwenhuys
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Johanna Frederika Nieuwenhuys-van Bommel. Registratiecode N03139.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Marie Celine Nieuwenhuys-Palm. Registratiecode N03141.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Robert Nieuwenhuys. Registratiecode N03145.
Scholte
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Herlena Geertruida Siebenhaar-Scholte. Registratiecode S12805.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Hans Willem Jozef Siebenhaar. Registratiecode S12801.
Walraven
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Elisabeth Marie Blok-Walraven. Registratiecode B15103.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Joseph Emile Leonard Dutrieux. Registratiecode D12197.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Geraldine-Anna Dutrieux-Walraven. Registratiecode D12177.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Annie Hendrica Nasrani. Registratiecode W01445.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Frans Schamhardt. Registratiecode S02633.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Henriette Minke Clasina Schamhardt-Kienecker. Registratiecode S02631.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Iti Walraven. Registratiecode W01449.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Jacob Walraven. Registratiecode W01467.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Maarten Cornelis Walraven. Registratiecode W01473.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Rika Walraven. Registratiecode W01477.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Suze Walraven. Registratiecode W01479.
- CBG, Den Haag. Indisch Oud-Paspoortarchief. Paspoortaanvraag Willem Walraven. Registratiecode W01483.
Laat een reactie achter