Deze week vijf gedichten, gekozen en toegelicht door Kees van der Zwan. Hij was 29 jaar hoofdredacteur van Onze Taal, en is de samensteller van de bundel Gras is een rood woord, met het beste uit 29 jaar Onze Taal.Als eerste een gedicht van Jan Emmens.
Meisje
Op het gezicht van dit meisje trof ik
mijzelf met verbazing aan
in een verouderd lichaam, achter tralies
van rimpels, in een mist van zorg.
Zij was niet mooi, wat men daar ook
soms onder mag verstaan, alleen verlegen
met haar toekomst, mij reeds welbekend.
Jan Emmens (1924-1971)
Uit: Een hond van Pavlov (1969)
De tijd staat niet stil, en laat overal zijn sporen na. Zelden heb ik dat idee, of dat gevoel, zo helder, aangrijpend en onontkoombaar verbeeld gezien als in dit gedicht van Jan Emmens.
Hoe komt het dat het me elke keer dat ik het lees weer raakt? Misschien door de slimme manier waarop aan het begin in een paar woorden de sensatie wordt weergegeven dat je in het gezicht van een ander jezelf weerspiegeld kunt zien. En door het mooie ‘tweezijdige’ gebruik van “met verbazing”, dat de verbazing van de ‘ik’ is, maar ook die van het meisje kan zijn. Door de wat huiveringwekkende manier waarop rimpels met tralies worden vergeleken. En door het net zo sterke beeld “een mist van zorg”.
Dat speelt allemaal een rol. Maar wat dit gedicht voor mij vooral superieur maakt, is dat er op de vaststelling dat het meisje “niet mooi” is, déze kanttekening volgt: “wat men daar ook soms onder mag verstaan”. Het is een wat laconieke, een beetje breedsprakige en bijna spreektalige relativering, van het type ‘Tja, wat heet mooi?’ – een stoplap die je eerder verwacht in een gewoon gesprek dan in een compact gedicht over vergankelijkheid. Altijd als ik dit verrassende terzijde lees, moet ik even glimlachen. Er wordt wat lucht geblazen in dit zware onderwerp, en zoals dat dan soms ook gaat: tegelijk wordt daarmee juist de zwaarte ervan onderstreept.
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter