Deze week vijf gedichten, gekozen en toegelicht door Kees van der Zwan. Hij was 29 jaar hoofdredacteur van Onze Taal, en is de samensteller van de bundel Gras is een rood woord, met het beste uit 29 jaar Onze Taal. Als laatste een gedicht van Menno Wigman.
Tot besluit
Ik ken de droefenis van copyrettes,
van holle mannen met vergeelde kranten,
bebrilde moeders met verhuisberichten,
de geur van briefpapieren, bankafschriften,
belastingformulieren, huurcontracten,
die inkt van niks die zegt dat we bestaan.
En ik zag Vinexwijken, pril en doods,
waar mensen roemloos mensen willen lijken,
de straat haast vlekkeloos een straat nabootst.
Wie kopiëren ze? Wie kopieer
ik zelf? Vader, moeder, wereld, DNA,
daar sta je met je stralend eigen naam,
je hoofd vol snugger afgekeken hoop
op rust, promotie, kroost en bankbiljetten.
En ik, die keffend in mijn canto’s woon,
had ik maar iets nieuws, iets nieuws te zeggen.
Licht. Hemel. Liefde. Ziekte. Dood.
Ik ken de droefenis van copyrettes.
Menno Wigman (1966-2018)
Uit: Dit is mijn dag (2004)
Dichter Menno Wigman vergeleek zichzelf graag met een stratenmaker. “Ik kies altijd een heel strakke vorm”, zei hij in 2003 in een interview in Onze Taal. “Mijn werk komt soms gewoon neer op invullen.”
Ook in ‘Tot besluit’ liggen de stenen weer keurig in het gelid. Het patroon is dit keer: drieregelige strofen waarvan de tweede regel inspringt, en alle regels even lang zijn: telkens vijf jamben – vijf keer een onbeklemtoonde lettergreep gevolgd door een beklemtoonde. Verder zorgen klankovereenkomsten ervoor dat de tegels nóg steviger op hun plaats komen te liggen – zie bijvoorbeeld “bebrilde” – “verhuisberichten”, “haast vlekkeloos een straat nabootst”, “daar sta je met je stralend eigen naam”.
Het gedicht speelt zich af in copyrettes: “van die helverlichte, desolate, Hopper-achtige ruimtes, waar allerlei treurige types rondwaren”, aldus Wigman in een ander interview. Daar maken “holle mannen” en “bebrilde moeders” kopietjes van van alles en nog wat, en uiteindelijk rijst de vraag: wie kopiëren zij? En wie kopieert de ik-figuur?
Intussen wordt er ook in het gedicht zelf flink gekopieerd: in één en dezelfde regel komt twee keer “mensen” voor, in een andere staat zowel “kopiëren” als “kopieer”, en verderop volgt op “iets nieuws” meteen weer “iets nieuws”. De dichter-stratenmaker schreef ook een regel waarin een straat “een straat nabootst”, “vlekkeloos” nog wel. En dan is de slotregel van het gedicht ook nog eens een kopie van de beginregel – waar bovendien het woord copyrette in voorkomt.
Wat is het resultaat van al dit strak vormgegeven gekopieer? Wigman laat haarscherp zien dat we ons daar niet al te veel illusies over hoeven te maken: het is “inkt van niks” – wat in een eerdere tijdschriftversie ook de titel was van het gedicht.
Kees van der Zwan
Laat een reactie achter