– Liesje belooft morgen te komen. Heeft ze dat echt beloofd?
– De hoogleraar verwachtte meer van zijn studenten. Hun verwachte antwoorden waren meestal onvolledig.
Tussen theorie en praktijk van het onderwijs Nederlands bestaat nog steeds en vaak een kloof. Een aantal decennia geleden stelde didacticus Willie Van Peer dat theorie de praktijk voordelig kan beïnvloeden en omgekeerd dat onderzoekers voor hun theoretische beschouwingen omtrent de lespraktijk inspiratie kunnen halen uit wat effectief van nut is in de klas.
Het tijdschrift Levende Talen is nu een tijdschrift gelukkig nog in het Nederlands waarin artikelen verschijnen die een theoretische benadering brengen van bepaalde facetten rond taal en taalgebruik. In die publicatie verschijnen soms en naargelang van het belang ervan recensies van recente proefschriften die belangrijke ideeën bevatten rond aspecten van de taal of de talen.
Zo verschenen in het laatste nummer van het tijdschrift Levende Talen Tijdschrift jg. 24, nr. 4 van december 2023 twee recensies van proefschriften. Kees De Glopper besprak dat van Patrick Rooijackers, Oog voor diep begrip. Onderzoek naar het tekstbegrip van vwo-leerlingen (blz.29-38) en Dominiek Sandra recenseerde de dissertatie van Robert Chamalaun, The underestimated role of grammar in processing homophonous verb forms: the case of Dutch (blz. 39-44).
Wie kunnen die dissertaties aanspreken? Wie haalt er wat uit voor de lespraktijk Nederlands?
Die wetenschappelijke onderzoeksresultaten in die proefschriften blijven doorgaans ver en onbereikbaar voor leraren, ook veelal voor lerarenopleiders aan hogescholen. Als dan eminente hoogleraren over die proefschriften een recensie publiceren in een wetenschappelijk vaktijdschrift is dat meestal ook zo. Toch zit er relevante theorie in voor de klas. Die relevante ideeën gaan dan verloren voor toepassing in de didactische praktijk. En dat is wel degelijk jammer.
Daarom daartegenover vandaag aandacht voor de recensie van Dominiek Sandra “Het verband tussen grammaticale vaardigheden en spelfouten tegen homofone werkwoordvormen”. Wij weten toch dat die fouten frequent voorkomen in geschriften van auteurs van het laagste onderwijsniveau tot het hoogste. Bij het lezen van zo’n werkwoordfout gepleegd door een Nederlandse hoogleraar in een geschrift van hem blijven onze ogen daarbij een fractie van een seconde stilstaan en reageren we met een monkellach of met een negatieve hoofdknik. In de praxis Nederlands streven de docenten er vaak hardnekkig naar om dat spellingseuvel bij hun leerlingen te verhelpen. Intuïtief weten ze dat grammaticale vaardigheden bewust moeten aanwezig zijn om werkwoordvormen correct te schrijven. Maar als dat door wetenschappelijk onderzoek nog eens manifest wordt aangetoond, dan krijgen de docenten verheldering en bevestiging van hun aanvankelijk intuïtief weten en kunnen ze dat in hun praktijk bewust blijven cultiveren met het oog op verbetering van de spellingbeheersing van hun pupillen.
In dat perspectief blijkt het nuttig het besluit van Dominiek Sandra in zijn recensie van het proefschrift van Chamalaun te lezen en daarover te reflecteren. Hier is dan dit besluit.
“ Met zijn onderzoek heeft Chamalaun een belangrijke bijdrage geleverd tot het onderzoek naar de oorzaken van persistente fouten tegen werkwoordhomofonen. Enerzijds heeft hij laten zien dat de eerder gepubliceerde onderzoeksresultaten repliceerbaar zijn in de wereld buiten het lab, meer bepaald op sociale media (zoals Surkyn et el., 2021). Anderzijds – en dat is zijn belangrijkste bijdrage – heeft hij op overtuigende wijze aangetoond dat grammaticale vaardigheden een belangrijke verklaringsfactor zijn van deze spelfouten. Daarmee heeft hij het verklaringsmodel van deze fouten uitgebreid. Bij sterke spellers komen die fouten wellicht tot stand door een tijdelijk falen van het werkgeheugen en de druk van de hoogfrequente homofoonspelling in het langetermijngeheugen. Bij zwakke spellers komen de fouten wellicht vaker tot stand door gebrekkige grammaticale vaardigheden.
Met dit onderzoek heeft Chamalaun ook onderstreept dat het belangrijk is om leerlingen voldoende vaardigheden bij te brengen om grammaticale analyses te maken die vereist zijn voor een correcte werkwoordspelling. Zo moeten zij de grammaticale rol van een werkwoord in een zin kunnen identificeren: tegenwoordige tijd (en weten wat het onderwerp is), verleden tijd, voltooid deelwoord, infinitief, of voltooid deelwoord dat als adjectief gebruikt is (Hoofdstukken 3 en 4). Volgens Chamalaun en collega’s heeft een te sterke nadruk op het communicatief talenonderwijs ertoe geleid dat dit grammaticaal bewustzijn onvoldoende getraind wordt. De experimentele resultaten onderstrepen dat er niet enkel op communicatieve vaardigheden moet worden ingezet, maar dat grammaticaal inzicht een noodzakelijke voorwaarde is om tot een correcte werkwoordspelling te komen. Hoe dat grammaticaal bewustzijn best getraind wordt, blijft echter onduidelijk. De meerwaarde van de methode van Expliciete Directe Instructie wordt in Hoofdstuk 4 immers onvoldoende overtuigend gedemonstreerd. Dat er echter voldoende onderwijsaandacht moet zijn voor grammaticaal bewustzijn in het kader van de werkwoordspelling is in dit proefschrift wel aangetoond – en bijzonder overtuigend. Dat is een belangrijk inzicht, dat het talenonderwijs volgens mij niet zomaar naast zich neer kan leggen. Het onderzoek van Chamalaun en collega’s heeft dan ook niet enkel wetenschappelijke maar ook maatschappelijke relevantie.” (blz. 43-44)
Voor docenten van het primair, het secundair en het hoger onderwijs, niet in het minst voor lerarenopleiders aan universiteiten en hogescholen.
Jan Uyttendaele zegt
Om de werkwoordspelling onder de knie te krijgen, moeten de leerlingen twee soorten
strategieën beheersen:
1. Ze moeten in staat zijn en bereid zijn om hun kennis van de grammatica in te zetten:
zowel de kennis van de zinsontleding als van de morfologie (woordsoorten).
2. Ze moeten in staat zijn en bereid zijn om de regels voor de werkwoordspelling toe te
passen als stappenplannen, die automatisch leiden tot de juiste oplossing.
Ik geef enige toelichting bij deze twee soorten strategieën.
1. De grammaticale analyse. Om de werkwoorden goed te kunnen spellen, moeten de
leerlingen efficiënt gebruik kunnen maken van hun kennis van de zinsontleding en van de
morfologie (woordsoorten). Het gaat daarbij om de beheersing van de volgende
grammaticale begrippen. Ze moeten:
– de pv en het onderwerp in een zin kunnen vinden;
– de pv kunnen herleiden tot de infinitief van het werkwoord;
– de twee hoofdvormen van de pv kunnen onderscheiden: de tegenwoordige tijd en de
verleden tijd;
– werkwoordsoorten kunnen herkennen: klankwisselende en niet-klankwisselende
werkwoorden;
– kunnen bepalen wat de persoon en het getal van de pv is;
– de inversie van onderwerp en pv kunnen herkennen (met name pv + onderwerp je of
jij);
– de gebiedende wijs kunnen herkennen;
– het voltooid en het onvoltooid deelwoord kunnen herkennen;
– het voltooid deelwoord dat gebruikt wordt als bijvoeglijk naamwoord of adjectief bij
een zelfstandig naamwoord of substantief kunnen herkennen.
Voor de grammaticale analyse verwijzen we naar een ander leermiddel op Klascement:
https://www.klascement.net/downloadbaar-lesmateriaal/56489/zinsontleding-in-vijfstappen/
2. De spellingregels. De leerlingen moeten een aantal stappenplannen kunnen toepassen,
d.w.z. reeksen van denkstappen die automatisch leiden tot de juiste oplossing. Het gaat
hier om zgn. algoritmes, beslissingsschema’s of instructieschema’s. Meestal wordt zo’n
algoritme gegoten in de vorm van een aantal vragen die in de juiste volgorde
beantwoord moeten worden. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de
algoritmische aanpak de meest efficiënte manier is om de werkwoordspelling aan te
leren.
In dit leermiddel bieden we een aantal algoritmes aan die daarbij hulp kunnen bieden: https://www.klascement.net/downloadbaar-lesmateriaal/84106/de-nederlandse-werkwoordspelling-instructieschemas/
Anneke Neijt zegt
De fundamentele vraag is, of de spelling dingen moet representeren die niet in de uitspraak terechtkomen, en alleen geregeld kunnen worden door syntactische kennis in de spellingregels op te nemen. Wanneer die spellingregels dan ook nog botsen met de principes (zoals de werkwoordspelling, die geen Gelijkvormigheid volgt in de spelling van de verleden tijden -te en -de), dan maak je het voor taalgebruikers wel erg moeilijk. Bedenk verder dat het onderscheiden van d’s en t’s aan het eind van woorden al lastig is. Daar leer je de verlengingsregel voor. Vervolgens komt de werkwoordspelling verwarring stichten met vormen de eindigen op een -t, terwijl de zojuist geleerde verlengingsregel niet gebruikt mag worden: het regent, het sneeuwt, het hagelt zouden met een -d geschreven moeten worden als je alleen maar de verlengingsregel kent. Hopeloos! Met andere woorden: je mag van alles veranderen in de spelling en je mag nieuwe regels bedenken, maar zorg dat de spelling in overeenstemming is met de grondbeginselen Uitspraak en Gelijkvormigheid.