• Deze week is Marjan Berk gastredacteur. Als tweede koos ze een gedicht van J.A. Dèr Mouw. Haar toelichting staat onder het gedicht.
’K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.
Ik doe in huis het een’ge, dat ik kan:
’K gooi mijn vuilwater weg en vul de kan;
Maar ’k heb geen droogdoek; en ik mors altijd.
Zìj zegt, dat dat geen werk is voor een man.
En ’k voel me hulp’loos en vol zelfverwijt,
Als zij mijn lang verwende onpraktischheid
Verwent met wat ze tooverde in de pan.
En steeds vereerde ik Hem, die zich ontvouwt
Tot feeërie van wereld, kunst en weten:
Als zij me geeft mijn bordje havermout,
En ’k zie, haar vingertoppen zijn gespleten,
Dan voel ik éénzelfde adoratie branden
Voor Zon, Bach, Kant, en haar vereelte handen.
J.A. Dèr Mouw (1862-1919)
In dit vers steekt de mannenemancipatie het schuchter kopje op. Op zijn vijftigste jaar begon Dèr Mouw te dichten onder de schuilnaam Adwaita (Sanskriet voor ‘degeen, die de tweeheid te boven is’). Hij stond toen ook voor het eerst zijn sonnetten af — hierin wordt Brahman, de Alziel, verheerlijkt.
Mijn kortebaan-cabaretziel wordt door dit vers ‘geprikkeld’.
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter