Gij zult mij allen, allen kennen
Gij zult mij allen, allen kennen,
maar ’k zal voor allen duister zijn;
want slechts wie ’k van mijn spot zal schennen
zal lichtend van mijn luister zijn.
Slechts wie na de eêlste weelde-spijzen
zal hongren naar mijn schampre smaad,
draagt eens vóór ’t aangezicht der wijzen
de plooi der wijsheid in ’t gelaat.
Maar hem, die mij niet heeft bekeken,
doch voor mijn hoogmoed heeft gebeên,
die zullen eens de voeten leken
van mijn geween.
Karel van de Woestijne (1878-1929)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Luc Vrielinck zegt
Hoe kunnen de laatste woorden van het gedicht geïnterpreteerd worden? (… die zullen eens de voeten leken van mijn geween.)
Met dank bij voorbaat
Raymond Noë zegt
iets als ‘nat worden’, denk ik