Ik wou wel weer een beetje ziek zijn,
en dat je dan een hete kop melk
met rhum klaarmaakte voor elk
van mij, voor de kleine weemoedige
en de grote overmoedige, en wat ik maar wou wezen,
en dat ik dan nooit meer hoefde te genezen.
Je kon het altijd uitleggen:
je legde het terug in mij.
Ik moest slechts ogen sluiten om te zien.
Hoe je er niet
meer bent. Hoeveel plaats er is.
Hoeveel minder verdriet.
Je huid doorschijnend als een glas
dat je tot de bodem hebt uitgedronken:
jezelf. En ik, die er niet was
om je handen los te laten, vingers tien,
toen je zo ver was, zo heel, heel ver.
En om ze te hebben vastgehouden, net voordien.
Herman De Coninck (1944-1997)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter