Het laatste boek van Theo Meder moet het ultieme boek worden over Volksverhalen en Vertelcultuur in Nederland, van de oertijd tot nu. Maar wat weten we eigenlijk over die prehistorie? Wanneer zijn mensen in Nederland gaan praten en vertellen? En hoe komt dat zo? De komende tijd gaat Meder zich met Groningse studenten in onderzoeksateliers en tutorials buigen over talloze prangende vragen.
Als we bij het prille begin van het vertellen in Nederland willen beginnen, dan moeten we eigenlijk behoorlijk ver terug in de tijd. Natuurlijk is het prehistorische vertellen in onze boomloze steppe en later zompige rivierdelta één grote black box: we kunnen speculeren, maar zeker weten doen we niets. Aan vertellingen uit die oertijd is nu eenmaal niets in onze volkstaal overgeleverd; alle mondelinge verhalen zijn vervlogen. Tegen de tijd dat de eerste volksverhalen in onze taal worden opgetekend en daarmee vastgelegd, zitten we al ruim in de middeleeuwen. Het Verhaal van Nederland begint echter al zo’n 250.000 jaar terug in de tijd.
De Homo Erectus (rechtoplopende mens), een voorloper van de Neanderthaler en de Homo Sapiens, heeft blijkens archeologische vondsten al aantoonbaar in stamverband in Nederland gebivakkeerd. Het waren uit Afrika afkomstige, nomadische jagers die over werktuigen beschikten en macht over het vuur hadden. Het wordt vermoed dat deze Homo Erectus al wel over een rudimentair taalvermogen en gebaren beschikte – maar verhalen zullen er toen nog niet verteld zijn.
Dat wordt anders zodra gaandeweg de Neanderthaler en de Homo Sapiens (verstandige mens) ruim 200.000 jaar geleden ten tonele verschijnen, de eerste soort uit Eurazië, de tweede uit Afrika. Communicatie is voor heel veel diersoorten belangrijk, maar humane taal is een wezenlijke stap voorwaarts die alleen de mensen onder de primaten hebben gemaakt. Over het taalvermogen van apen weldra meer, maar eerst terug naar de Neanderthaler en de Homo Sapiens. Dat deze twee intiem met elkaar hebben samengeleefd, bewijzen stukjes Neanderthaler-DNA die sommige mensen nog altijd met zich meedragen.
Neanderthaler en Homo Sapiens hebben niet alleen aantoonbaar samengeleefd, maar dankzij een evolutionaire ontwikkeling moeten ze op zeker moment ook met elkaar gepraat kunnen hebben. Waar sociale primaten met taalvermogen samen optrekken, zal uiteindelijk ook het vertellen zich ontwikkelen. Overigens is Sapiens als enige soort overgebleven, want de Neanderthaler stierf zo’n 40.000 jaar geleden uit. Klimaatverandering is wel geopperd als verklaring, maar een verdringingsproces ligt meer voor de hand: Homo Sapiens was in de meerderheid, nam steeds meer leefgebied in beslag en de minderheid aan Neanderthalers werd steeds kleiner en stierf uit. Historicus en filosoof Yuval Noah Harari sluit niet uit dat dit op zeker moment ook gepaard is gegaan met genocide:
Sapiens staan niet echt bekend om hun tolerantie. In modernere tijden is een klein verschil in huidskleur, dialect of religie vaak al aanleiding genoeg gebleken voor een groepje sapiens om een andere groep uit te roeien. Zou de archaïsche sapiens toleranter geweest zijn ten opzichte van een compleet ander mensenras? Het zou heel goed kunnen dat de eerste ontmoeting tussen sapiens en neanderthalers uitdraaide op de eerste en meest significante etnische zuiveringscampagne uit de geschiedenis. (Harari 2016, p. 26)
Homo Sapiens
De jagers die zo’n 42.000 jaar geleden in de Nederlandse rivierdelta blijven rondtrekken, zijn uiteindelijk allemaal Homo Sapiens. Door klimaatverandering na de laatste ijstijd, zo’n 10.000 jaar voor Christus, smelten ijskappen, lopen delen van Nederland onder water en ontstaat de Noordzee, maar tegelijkertijd zorgt de warmte er ook voor dat steppen veranderen in bossen. Het holoceen (waarin we nu nog altijd leven) is aangebroken en jagers worden jager-verzamelaars en trekken in stamverband rond.
Het duurt nog geruime tijd, tot 5300 v.Chr, voordat jager-verzamelaars in de Lage Landen hun nomadische bestaan opgeven en zich op een vaste plek vestigen als boeren die boerderijen gaan bouwen, dieren gaan houden en akkers gaan beplanten. Archeologische vondsten van aardewerk geven zicht op een komen en gaan van culturen: bandceramiekcultuur, swifterbantcultuur, trechterbekercultuur. Laatstgenoemde cultuur bouwde ook megalitische grafmonumenten: de hunebedden. Rond 2800 v.Chr. trok een nomadisch volk – de Yamnaja – uit de Zuid-Russische steppe naar het westen, en zij hebben ook de Nederlanden bevolkt. In het DNA van de huidige Nederlanders vinden we wel sporen van de oudste jager-verzamelaars en boeren, maar de genetische kenmerken van het Zuid-Russische steppevolk zijn veruit dominant. De Homo Sapiens die de Yamnaja heetten zijn dus de meest directe voorouders van de huidige Nederlanders. Aan hun dominantie danken we ook onze taal. Nederlands, Fries, Nedersaksisch, Vlaams en alle andere regionale taalvariëteiten gaan terug op het proto-Indo-Europees dat de Yamnaja naar hier brachten. Vrijwel alle talen in Europa wortelen in het Indo-Europees (met uitzondering van Fins, Ests en Hongaars), en onze volkstaal is uiteindelijk in de aftakking van de Germaanse taalfamilie terecht gekomen.
De prehistorie eindigt met het aanbreken van de bronstijd (2000-800 v.Chr.) en de ijzertijd (800-12 v.Chr.), maar nog altijd bestaat er in deze contreien geen schriftcultuur en is er dus nog steeds niets aan verhalen te vinden. Ongetwijfeld zijn er al eeuwenlang verhalen verteld en mondeling overgeleverd, maar het is maar de vraag over hoeveel generaties en hoeveel culturen die verhalen het zouden volhouden. Het is aannemelijk dat ook hier de vertelcultuur van de Yamnaja dominant is geworden, maar over de precieze inhoud van hun verhalen tasten we in het duister – we kunnen er hoogstens naar raden.
Het eerste volk met een schriftcultuur dat vanuit het zuiden ons land binnentrekt, zijn de Romeinen. Maar zij komen niet vredelievend de verhalen van de Germaanse stammen optekenen. In 55 v.Chr. trekt Julius Caesar met zijn troepen moordend en plunderend het land binnen, tot aan de Limes: de rivier de Rijn. Ten noorden van deze grens leeft de grootste Germaanse stam: de Friezen, en daarnaast nog stammen als de Tubanten, de Chamaven en deels de Bataven. Later zullen de Friezen en de Franken het nog met elkaar aan de stok krijgen en dan wordt het volk hier onder dwang tot het Christendom bekeerd.
We beschikken over een Oudsaksische doopgelofte waarmee de Germaanse heidenen moesten beloven om hun geloof in Wodan, Donar en Saxnot af te zweren.
In het Oudsaksisch staat er letterlijk:
Forsachistu diobolae. / & respondeat. ec forsacho diabolae. / end allum diobolgeldae, / respondeat. end ec forsacho allum diobolgeldae. / end allum dioboles uuercum / respondeat. end ec forsacho allum dioboles uuercum and uuordum, / thunaer ende uoden ende saxnote / ende allum them unholdum the hira genotas, sint. / gelobistu in got alamehtigan fadaer / ec gelobo in got alamehtigan fadaer / gelobistu in crist godes suno / ec gelobo in crist godes suno / gelobistu in halogan gast / ec gelobo in halogan gast
In vertaling luidt dit:
Verzaak je de duivel? / (en hij/zij moet antwoorden:) ik verzaak de duivel. / en alle duivelsoffers? / (hij/zij moet antwoorden:) en ik verzaak alle duivelsoffers. / en alle werken van de duivel? / (hij/zij moet antwoorden:) en ik verzaak alle werken en woorden van de duivel, / Donar en Wodan en Saxnot en al de afgoden die hun gezellen zijn. / Geloof je in God de almachtige Vader? / ik geloof in God de almachtige Vader. / Geloof je in Christus Gods Zoon? / ik geloof in Christus Gods Zoon. / Geloof je in de Heilige Geest? / ik geloof in de Heilige Geest.
Hier krijgen we voor het eerst enig zicht op de Germaanse mythologieën hier te lande. Er moeten stammen zijn geweest die in oppergod Wodan en dondergod Donar geloofden, die we ook kennen uit de Noordse mythologie. Of álle stammen erin geloofden, weten we niet, en ook niet welke verhalen er nu precies verteld zullen zijn. Ongetwijfeld was Saxnot de (stam)god van de (Neder)Saksen, maar over hem weten we verder helemaal niets. En het is niet te verwachten dat de Friezen ook in Saxnot geloofden en er over vertelden. De Friezen kenden als god Fosite, een deel van de geromaniseerde Cananefaten in Zeeland vereerden op enig moment de zeegodin Nehalennia, maar specifieke verhalen uit die tijd ontbreken simpelweg.
Homo Narrans
We zijn in reuzensprongen door de voortijd van de vertelcultuur gegaan, maar nu moeten we even weer een sprong terug maken, want hoe en wanneer werd die “babbelende primaat” (Buskes 2006, p. 163) een ‘vertellende mens’ (homo narrans)? Tussen de zeventigduizend en dertigduizend jaar geleden treedt in de termen van Harari de “cognitieve revolutie” (Harari 2016, p. 31) op, die alles te maken heeft met de evolutie van de hersenen.
Psycholoog Piet Vroon legt het in zijn hoofdstuk ‘Drie stel hersenen’ helder uit. Om te beginnen heeft de natuur – simpel gezegd – de neiging om voort te bouwen op wat er al is: bij elke nieuwe soort begint de natuur niet van voor af aan, maar stapelt ze nieuwe eigenschappen op de al bestaande. Dat geldt ook voor de ontwikkeling van de hersenen. Reptielen functioneren met louter een hersenstam die het hart laat slaan, de ademhaling en het oogknipperen reguleert, de spieren laat bewegen, en die maakt dat een krokodil op het juiste moment een prooi kan vangen en opeten als hij honger heeft. Dat bij het eten zijn ogen tranen betekent niet dat hij medelijden heeft met de prooi. De hersenstam voorziet niet in emoties. Na de reptielen komen in de evolutie de zoogdieren, en nu vindt er een stapeling in de hersenen plaats: bovenop de hersenstam komt een limbisch systeem dat meer gevoelens en emoties mogelijk maakt. Zoogdieren en vooral ook primaten zijn in staat tot onder meer empathie, rouw, samenwerken, zorgzaam ouderschap, vooruit plannen en in sommige gevallen zelfbewustzijn en bedrog. Bij bepaalde zoogdieren en vooral primaten heeft de natuur nog voor een derde keer gestapeld: bovenop de hersenstam en het limbisch systeem kwam de neocortex, waar veel cognitieve functies zetelen. Met name bij Homo Sapiens bevat de neocortex centra voor taal en spreken (dus zowel competence als performance), logica en rekenen, redeneren en abstract denken, en ook heel belangrijk: fantasie, verbeeldingskracht, creativiteit. Wetenschapsfilosoof Chris Buskes vat het betoog van Vroon aldus samen:
Vroon betoogt dat onze hersenen zijn opgebouwd uit drie ‘lagen’: een reptielen-, een zoogdieren- en een mensenbrein. Omdat de mens ’te snel is geëvolueerd’, hebben de drie lagen regelmatig ‘ruzie’ met elkaar en komen er allerlei primitieve emoties en gedragingen in ons naar boven. (Buskes 2006, pp. 210-211)
Buskes legt verder uit dat de komst van de Homo Sapiens gepaard ging met een big bang aan cultuur. Terugkijkend in de prehistorie zien we bij de komst van Homo Sapiens direct een explosie aan creativiteit: zo begonnen mensen kunstzinnige sieraden en grotschilderingen te maken, alsmede verfijndere werktuigen te vervaardigen.
Yuval Harari betoogt dat het taalvermogen van de Sapiens leidde tot verhalen en met name ook tot fictie die mensen wist samen te binden:
Legenden, mythen, goden en religies, ze ontstonden allemaal ten tijde van de cognitieve revolutie. Veel dieren en mensensoorten konden voor die tijd al dingen zeggen als ‘Pas op! Een leeuw!’ Dankzij de cognitieve revolutie kon Homo Sapiens ook zeggen: ‘De leeuw is de beschermgeest van onze stam.’ Dit vermogen om over fictieve dingen te praten is het meest unieke kenmerk van de sapienstaal. (Harari 2016, p. 33)
De dominantie van de mensheid in de wereld is gelegen in het vermogen om taal te gebruiken om vervolgens fictieve constructies in verhalen of memen uit te dragen:
Ons vermogen tot fictie stelde ons niet alleen in staat om dingen te verzinnen, het stelde ons vooral ook in staat om dat collectief te doen. We kunnen gemeenschappelijke mythen produceren, zoals het bijbelse scheppingsverhaal, de droomtijdmythologie van de Australische Aboriginal en de nationalistische mythen van moderne staten. Dergelijke mythen geven sapiens het unieke vermogen om flexibel samen te werken in grote aantallen. (Harari 2016, p. 33)
Harari stelt dus terecht dat taal de Homo Sapiens in staat heeft gesteld om fictieve verhalen te verzinnen, waardoor we veel succesvoller samenwerken dan bijvoorbeeld andere primaten. Met de verhalen bedoelt hij daarbij niet alleen sprookjes, sagen en legenden, maar alle door het menselijk brein geconstrueerde mythen en memen: dus ook bijvoorbeeld Het Verhaal van Nederland. Ook dat land is een narratieve constructie, net als vaderlandsliefde, nationalisme, neo-liberalisme of consumptiebehoeften.
Sinds de steentijd is het brein van Homo Sapiens niet meer geëvolueerd. Daarvoor is de tijd ook te kort geweest. Wij moderne mensen lopen – aldus evolutiepsychologen – nog altijd rond met hetzelfde steentijdbrein. We zijn naakte apen met een goed stel hersens en taalvermogen, maar we hebben ook nog altijd dezelfde naakte apen-emoties.
We zijn qua denkcapaciteit niet beduidend slimmer of dommer geworden – de wereld om ons heen is slimmer, geavanceerder en moderner geworden. Er wordt wel gedacht dat ongeletterden vroeger een veel beter geheugen hadden omdat ze alles moesten onthouden, maar dat is een fabeltje – daarmee overschatten we wat er vroeger allemaal onthouden moest worden (in elk geval geen passwords en telefoonnummers), en we onderschatten ons eigen vermogen om van alles te onthouden. Bedenk maar eens hoe goed we zijn in het vinden van dat ene bestandje in dat ene mapje in weer een ander mapje (et cetera) op onze computer.
Stel dat we een tijdmachine zouden kunnen bouwen om een bezoekje aan de prehistorie te kunnen brengen. We ontvoeren daar een Homo Sapiens baby en nemen haar mee naar onze tijd. Ze zou er niet opvallend anders uitzien, ze zou normaal leren lopen, zindelijk worden en feilloos Nederlands (of Chinees zo men wil) leren praten. Ze gaat naar school, ze sport, haar lievelingskleur is roze (of groen) en ze houdt van de laatste mode, verstuurt berichten naar haar vriendinnen met haar mobiele telefoon, doet dansjes op TikTok en is groot fan van Tailor Swift. Uit niets zal men merken dat ze uit de steentijd afkomstig is: de Sapiens van toen is gelijk aan de Sapiens van nu.
Andere pratende primaten?
Resteert nog de vraag: waarom kunnen onze primaten-neefjes en -nichtjes niet praten? De bonobo en de chimpansee staan genetisch heel dicht bij de mens (98% voor de chimp), en ook van een gorilla zou je nog kunnen verwachten dat die zou kunnen spreken. Of kunnen ze het wel, maar moeten wij het anders benaderen?
Er hebben twee aannames bestaan over de vraag waarom apen niet praten:
1. Performance: apen hebben nu eenmaal niet een strottenhoofd en spraakkanaal waarmee ze klanken aan elkaar kunnen rijgen tot woorden en zinnen. Kortom: apen hebben een uitvoeringsprobleem.
2. Competence: het taalcentrum in de neocortex van apen is te onderontwikkeld om tot menselijke taal te komen. In de humane hersenen zit als het ware een Chomskiaanse ‘universele grammatica’ die het mogelijk maakt om in de kinderjaren in een razend tempo een moedertaal te leren en (onbewust) allerlei grammaticale regels correct toe te passen. Kortom: apen missen een cognitief vermogen.
De eerste aanname is inmiddels weerlegd: met alle verschillende klanken die apen uitstoten zouden wel degelijk woorden gemaakt kunnen worden. Maak opnames van alle apengeluiden, zoals bij Makaken is gebeurd, knip de vocalen en consonanten eruit, zet ze in de juiste volgorde, en een aap zou “Will you marry me?” kunnen zeggen. Alleen, ze doen het niet uit zichzelf.
Meermaals is gedacht: als apen dan niet kunnen praten, waarom leren we ze dan geen gebarentaal? Dan blijkt vanzelf of ze toch over een taalvermogen beschikken… of niet. Eén van de beroemdste experimenten is uitgevoerd in de jaren zeventig met Nim Chimpsky – inderdaad tongue-in-cheek vernoemd naar de befaamde taalkundige Noam Chomsky. Opgevoed als kind in een gezin in New York, met psycholoog en hoogleraar Herb Terrace van Columbia University als projectleider, werd Nim gebarentaal bijgebracht totdat hij na ruim vier jaar te sterk en agressief werd om hem in huis te houden. Nim maakte daadwerkelijk de indruk met gebarentaal te communiceren, al beperkten zijn zinnen zich doorgaans tot twee, soms drie woorden: “Geef Nim banaan.” Daarmee leek Nim het taalniveau te benaderen van een driejarig kind, maar een duidelijke grammatica ontbrak te enen male. Toen Terrace al het filmmateriaal later bestudeerde, kwam hij tot de conclusie dat Nim een gewiekste bedelaar was, die vooral handig was geworden in na-apen. Hij was vooral heel vaardig geworden in het nadoen van de gebaren die zijn verzorgers toonden om daarmee bepaalde doelen te bereiken.
Een ander experiment, nogmaals in de jaren zeventig, werd gedaan met de vrouwelijke gorilla Koko in het gorilla-reservaat van Santa Cruz; ze leerde gebarentaal en werd ook in het Engels toegesproken. Naar verluidt beschikte zij over een woordenschat van 1000 gebaren, verstond ze 2000 Engelse woorden, scoorde ze hoog op een kinder-IQ test en herkende ze zichzelf in de spiegel. Koko bezat tevens een katje dat ze “All Ball” noemde. Maar ook ditmaal construeerde de aap geen echte zinnen; er viel feitelijk geen syntaxis te ontdekken. Qua ontwikkelingsniveau kwam Koko niet verder dan dat van een klein mensenkind. Critici meenden dat Koko slechts geconditioneerd werd door de trainers om bepaalde gebaren te maken, waarna ze beloond werd.
Het lijdt geen twijfel dat zowel Nim als Koko buitengewoon slimme apen zijn geweest met een bewonderenswaardig primaten-repertoire, maar tegelijk is wel duidelijk geworden dat hun hersenen niet over taalcentra en taalcompetentie beschikten om als een mens te converseren. Helaas hoeven we van de primaten die ons het naast bij staan geen (fictieve) verhalen te verwachten.
Literatuur
– Buitenrust Hettema, Foeke: ‘Fosete, fosite, foste‘, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 12 (1893), pp. 281-288.
– Buskes, Chris: Evolutionair denken. De invloed van Darwin op ons wereldbeeld. Amsterdam 2006.
– Harari, Yuval Noah: Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid. 9e druk. Amsterdam 2016. (Engelse versie)
– Jansen, Mathilde: ‘Waarom praten apen niet net als mensen?’, in: Kennislink, 11 december 2012.
– Kerkhof, Peter Alexander: ‘Nehalennia – taalkundige oplossing voor een Zeeuws raadsel‘, in: Neerlandistiek. Online tijdschrift voor taal- en letterkundig onderzoek 25 oktober 2016.
– Marsh, James: Project Nim. USA 2011 (DVD).
– Price, Michael: ‘Why monkeys can’t talk—and what they would sound like if they could‘, in: Science, 9 december 2016.
– Sprundel, Mariska van: ‘Het spraakkanaal van apen is klaar voor taal’, in: Kennislink, 12 december 2016.
– Tonk, Florence: Het verhaal van Nederland: onze geschiedenis van de prehistorie tot nu. Derde druk. Amsterdam 2022.
– Vroon, Piet: Tranen van de krokodil. Over de te snelle evolutie van onze hersenen. 2e herziene druk. Baarn, 1989.
Robert Kruzdlo zegt
Omdat de mens ’te snel is geëvolueerd’, hebben de drie lagen regelmatig ‘ruzie’ met elkaar en komen er allerlei primitieve emoties en gedragingen in ons naar boven. (Buskes 2006, pp. 210-211) Denkt u nu echt dat het taalgereedschap is uitgevonden door een vooraf conflict in het binnenbrein¿ Waar zit het primitief emotionele binnenbrein en waar het moderne¿ Het oudste brein en het nieuwste strijden niet met elkaar. Hooguit overleggen ze met elkaar wat het beste is in een bepaalde situatie. “Hoe de mens ging vertellen”, wordt *niet* duidelijk in het artikel. Het oudste brein en de nieuwe hersengebieden hebben samen hun eigen verhaal, neuronezang, om taalgereedschap te maken. Eén strottenhoofd maakt een klank van bewustzijn, organisch, de taal hobbelt er achteraan. Taal is blind voor wat er in het binnenbrein gebeurt. Taal is voorhanden, gereedschap, woorden die uit het binnenbrein komen zijn niet dezelfde die op papier staan. Helaas. Het is nog even wachten op een etage binnenbrein méér. Zo te zien beschikt ik en de schrijver er nog niet over. Wél durf ik hier te vermelden, als voorloper van dat nieuwe binnenbrein: We zijn ons brein blindzicht en horensdoof.
theomeder zegt
Ik kan hier lastig op reageren, want ik weet niet wat een “binnenbrein” is.
Marc van Oostendorp zegt
Je interessante stuk lijkt gebaseerd op de veronderstelling dat voor verhalen zoiets als menselijke taal nodig is. Is dat zo? Wel natuurlijk als we een verhaal zien als een complexe taalvorm, al kun je je dan nog afvragen of je syntaxis nodig hebt om een verhaal te kunnen vertellen. Ik kan me in ieder geval wel een verhaal voorstellen met de syntaxis van Nim Chimpsky.
Maar een verhaal is ook fictie, en fictie heeft mogelijk wel parallellen in de dierenwereld en daarmee diepere evolutionaire wortels. Bekend is het verhaal van de hond die aan de deur gaat krabben zodat zijn baasje uit de luie stoel komt om die deur open te doen. Terwijl hij dat doet, gaat de hond in de stoel zitten. Dat kun je zien als een (weliswaar heel simpele) vorm van fictie van de kant van de hond: ‘ik wil naar buiten’. Een ander type voorbeeld is dat van kittens die op een fictieve muis jagen.
In het algemeen lijkt (rollen)spel me een logische voorloper van het verhaal, en als ik me niet vergis doen zelfs sommige niet=menselijke primaten wel aan een beperkte vorm van rollenspel, dus dat Neanderthalers dat deden is niet uitgesloten.
Robert Kruzdlo zegt
Ik las vandaag in Trouw een regel van P.A. Coppen: Je moet wel, zo redeneerde hij (Chomsky.) in je hoofd een systeem hebben gevormd dat sommige zinnen tegenhoudt en andere doorlaat.
Niet jij maar, het brein vormt een systeem. Hoe¿ Daar krijgt niemand een vinger achter.
theomeder zegt
Ik ben het helemaal met je eens, Marc. Verhalen vertellen kan ook op basis van mimiek of gebaren. Er wordt zelfs wel beweerd dat de Homo Erectus zich al bediende van gebarentaal, en dat ons tegenwoordige gesticuleren bij het praten een oeroud relict is. Verhalen kunnen ook uit heel weinig woorden bestaan, zoals het beroemde zes-woorden-verhaal getuigt: “For sale: baby shoes. Never worn”. Maar mijn ultieme boek gaat uiteindelijk over volksverhalen met een min of meer uitgewerkte narratieve plot (sprookjes, sagen, legenden, moppen, broodjeaapverhalen), en dan moet ik er noodzakelijk van uitgaan dat dit soort vertellen pas kan slagen als de mens over taal beschikt.
GCH zegt
“Sinds de steentijd is het brein van Homo Sapiens niet meer geëvolueerd. Daarvoor is de tijd ook te kort geweest.”
De recentste gemeenschappelijke voorouder van alle levende mensen ligt mogelijk slechts enkele duizenden jaren in het verleden. Een verandering in het brein kan dus recent zijn ontstaan en toch bij alle levende mensen aanwezig zijn. Eenzelfde verandering kan ook op meerdere plekken onafhankelijk ontstaan.
Het schoolvoorbeeld van een gunstige aanpassing die in relatief korte tijd is verspreid bij een deel van de mensheid is lactose-tolerantie (bij volwassenen). De genetische oorsprong van lactose-tolerantie bij Europeanen is overigens anders dan die van Oost-Afrikanen.
theomeder zegt
Okay, maar als aanvulling: bij mijn weten zetelt lactose-(in)tolerantie in de darmen, niet in het brein.