Meisjes van ’70.
“Zeven van zeventig van de jaren zeventig” — dat klinkt wat cryptisch, vrees ik. Vooralsnog zijn het er ook geen zeven: vijf dichteressen geboren tussen 1952 en 1954, die in of vlak na de jaren zeventig debuteerden en hier hun ‘Bij ons in de familie’-gedichten en ontstaansgeschiedenis presenteren in het kader van de Boekenweek. Mijzelf incluis. Een uitgave van 7/70 (7 gedichten van 7 dichters), zou dat geen mooie bekroning zijn?
Vandaag als vierde: twee gedichten van Elma van Haren (1954), waarvan een nog ongepubliceerd.
• Gerry van der Linden.
Op stap met Edvard Munch
Wanneer je vanuit de andere wereld
in één van de lichtpaleizen komt,
dan zie je hoe de gedaantes van de mensen vibreren.
Ze krimpen en zwellen, ze gloeien en doven
In een paar seconden.
Hun gezichten zijn slechts bleke vlekken.
De kleuren variëren van donkerblauw tot zwart
en vloeien in elkaar over.
Spiegel weerkaatst spiegel,
zodat de grenzen verdwenen zijn.
Het is het bal van de niet-doden,
spookachtig zijn ze al.
Wanneer je in één van de lichtpaleizen bent,
temidden van de geweldige sociale omgangsvormen,
dan zijn deze gedaantes
vele blauwe plekken
op het prachtige en begeerlijke
lichaam van een geliefde, waar je
heel voorzichtig je vinger op moet leggen.
uit: De reis naar het welkom geheten (1988)
•••
Oude schaduwen
Spreeuwenbloedbad in de kersenstreek.
Kabeljauw, bereklauw, binnenkort pak ik jou.
Bruine schrompel, kruimel zwart,
kindje van de week,
snoepje naar mijn hart.
✂︎
Achter in de tuin de kastanjeboom,
geplant bij de geboorte van het kind.
Toen een zwiep van een twijg, nu rechte stam, ruige bast,
en het kind opgeschoten, tussen zwiep en geworteld in.
Een ziekte eet de kastanjeboom van binnenuit.
Een westersewereld ziekte, een internationale bloedworm,
die bruine schrompel en zwarte kruimel brengt.
Zoiets mag niet gelijk opgaan met het groeien van mens.
Deze zelf geplante navelstreng omzagen?
Net zomin als een zwart verkruimelde kastanje is
de dood van het kind door een bruine schrompel gewenst.
Wat valt er te zeggen; het leven vreet op, is toegeeflijk soms.
Grootste gedachten en daden genoeg.
Geniale uitvinders.
Kan niet anders dan dat zij plannen zitten te maken
aan een kundig getimmerde tafel van een oude boom,
met een kop koffie erbij van aandachtig gekweekte bonen,
en water, nauwgezet door het filter gelopen, tussen
het gejoel door van spelende kinderen, hun eigen of van de buren,
daar is copulatie aan te pas gekomen, kreunen en zweten
en het Oh en het Ah en hier en daar ook,
het zorgvuldig bevruchten van de geselecteerde eicel in het glaasje,
de gewenste deling,
4 = Raak / 3 = Twijfelachtig / 2 = Mislukt.
Knetterende breinen die
door onmerkbare details gevoed
toewerken naar hun Eureka, kernfusie,
wonderversmelting, het godsgloeiende inzicht.
De tochnogtotstandgekomen geboorte.
De schaduw onder de kastanje is een trage donkere siroop.
Erin bewegen is zwemmen onder water, het leven ver weg,
waarom haast maken en voor wie?
Koelte vult de ogen, de keel, de gedachtes.
Gaan zitten, zacht zitten denken aan niets, neuriën.
Wolken drijven over, vormen heuvels, gestaltes.
Uitgeputte paarse gezichten, ogen strak, lachen verboden.
Hemelpasfoto’s als doodsbewijs, anders blijft de poort gesloten.
De mazen van het bestaan happen open en dicht
als de snavel van een dorstige merel,
als eerst een luie zeeleeuw in de zon op een rots en
dan plots een snelle gladde onder water,
ze springen groen, springen rood als een stoplicht,
een beleggingsportefeuille, wuivend met
winst en verlies. Winst en verlies.
Dwars tegen klokken in uitgebreid de tijd nemen.
Het kind voorlezen.
Nemen van tijd: dat klinkt als tijd aan het leven toevoegen,
uren uitrekken, strooien met minuten.
Kalm aandoen met iets dat tijd vraagt is zowel
een min als een plus.
Na een middag net zoveel tijd verloren als gewonnen
door het boek uit te lezen.
De middag verdwenen en het verhaal verorberd,
het boek weer een abstract verticaal tussen
andere strepen op de plank.
Een schoolvoorbeeld van orde en efficiëntie.
Zo dicteert ons Klokslag Eindigheid.
Drie wijzers één, het
tingelt, tintelt en twinkelt
op het juiste sublieme moment.
(nog ongepubliceerd, 2024).
Elma van Haren (1954)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Hendrik de Vries, Australie zegt
Mijn definitie van een gedicht is dat het rijmt en dat het ritme heeft; daardoor kan men het uit het hoofd leren. ‘Het vaandel op de thuismars’ is een imponerend gedicht. Ook Ida Gerhardts gedichtje ‘In memoriam patris’ vind ik ontroerend. Maar de paar “gedichten”, die ik hier lees, imponeren mij niet. Ik noem het proza.