Meisjes van ’70.
“Zeven van zeventig van de jaren zeventig” — dat klinkt wat cryptisch, vrees ik. Vooralsnog zijn het er ook geen zeven: vijf dichteressen geboren tussen 1952 en 1954, die in of vlak na de jaren zeventig debuteerden en hier hun ‘Bij ons in de familie’-gedichten en ontstaansgeschiedenis presenteren in het kader van de Boekenweek. Mijzelf incluis. Een uitgave van 7/70 (7 gedichten van 7 dichters), zou dat geen mooie bekroning zijn?
Vandaag als laatste: drie gedichten van mijzelf, Gerry van der Linden.
Voorwaarts!
ik kies
mijn grimmige gezicht
terwijl
ik de fiets rijd
door nauwe stukken straat
waar vrachten staan gestapeld
de sjouwer zijn tijd neemt
het automobiel wrikt zijn wiel
tegen de stroom die tijd heet
ik toon
mijn achterste benen
de punt in mijn jas
aan dolende amerikanen
dagbraaiers doordraaiers doodzoekers
burgers van buiten bewoners aan grachten
ik haal
de krachten uit mijn wiel
stuur aan
stuur aan
voorwaarts!
uit: De Aantekening (Bezige Bij, 1978)
Dit gedicht is een energiek gedicht van een piepjonge dichteres. Als Brabantse woonde ik nog niet zolang in Amsterdam en had zojuist (1975) mijn eerste gedichten gepubliceerd in het toenmalige tijdschrift Gedicht onder redactie van Remco Campert. Opgetogen en trots fietste ik door de stad en nu ik het gedicht weer lees merk ik dat Amsterdam helemaal niet zoveel is veranderd!
•••
Bloed
Jij bent het oervreemde
wat mij bindt
aan ouders, broer, zus, mijn kind.
Al wat zacht is verdronken
in de zondvloed van zaaien
er was niet genoeg kiem.
Er was vooral de sprong
en alles op de rug gezien
moest groeien, broos van harden
klein van groeien, zo klein
dat ik geen verdriet verspil
geen beweging voor de sprint
van ouders, broer, zus, mijn kind.
Lange afstand gaat voorop
en op de lijn, op het lint
keert een boemerang, ik vang
hem in de wilgen, werp keer
op keer
en vang hem later weer.
•••
Kraai
Een zwarte wolk waaiert uit
tussen de bladeren, pikt in het gras.
Een kraai is zwart als regen.
In zijn gewiekste gang vlucht hij
voor een voetstap, een schaduw
die heeft leren vliegen
half slapen op een tak
zoals mensen doen als zij vogels
zijn, nagloeiend in het struikgewas.
Elke keer als ik de geblakerde
veren zie, is daar jouw glimlach
hoor ik jouw stem
— wat is het gras groen
zo groen, ‘t doet pijn aan je ogen
moet je nou es kijken —
Dat is wat ik in kraaien zie.
(Gepubliceerd in Hollands Maandblad, 2023)
Ik heb veel gedichten over familie geschreven, in elk van mijn twaalf bundels staan er wel een paar (of meer). Je zou kunnen zeggen dat het onderwerp mij aanspreekt of, anders gezegd, niet loslaat. Het gedicht Bloed is voor mij een achteromkijken naar waar ik vandaan kom en tegelijkertijd een blik op waar ik nu sta. Het bijhorende gedicht Kraai gaat over mijn moeder, die in 2022 is overleden. Ze werd 96 jaar oud en gedurende haar laatste (dementerende) jaren, leken wij dichter bij elkaar te komen. Haar ‘kinderlijke’ verwondering over alles wat zij zag en beleefde, paste mooi bij die van de dichter.
Gerry van der Linden (1952)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter