Meisjes van ’70.
“Zeven van zeventig van de jaren zeventig” — dat klinkt wat cryptisch, vrees ik. Vooralsnog zijn het er ook maar vijf: Vijf dichteressen geboren tussen 1952 en 1954, die in of vlak na de jaren zeventig debuteerden en hier hun ‘Bij ons in de familie’-gedichten en ontstaansgeschiedenis presenteren in het kader van de Boekenweek. Mijzelf incluis. Een uitgave van 7/70 (7 gedichten van 7 dichters), zou dat geen mooie kroon op het werk zijn?
Vandaag als tweede: twee gedichten van Joke van Leeuwen (1952), met toelichting.
• Gerry van der Linden.
Een jaarwisseling
Ze zitten in een kring, ruggen naar
de wereld, en zien de uren in het gezicht.
Ze sturen wie, teruggekeerd, te veel zijn
heen geweest, geen brieven nu, zoals
ooit van een feest met heerlijk eten
niet, en dan dat heerlijk-eten-niet
zo nauwgezet beschreven. Ze hebben
vers gerezen deeg, zacht zuchtend
groot geworden brood, oud weten.
Dood blad, nog van de zomer over,
cirkelt als levend in de wind. Binnen
mag uit papier wat ze bedachten voor
elkaar: iets waar iets anders bij of iets
van wol dat haast nog blaat of of of
of – de avond gaat een aanloop nemen.
Ze leggen wat ze kregen neer. Staan op.
Slikken een restje zin in. Zoenen
zich naar een nieuw alweer.
uit: Wuif de mussen uit (Querido, 2013)
Bij dit gedicht: In de tijd van de Bosnische oorlog woonde er een poosje een jong Bosnisch gezin bij ons in huis. Op Oudjaar kwamen ze aanzetten met wat zij dan allemaal aan warm eten, koeken en noem maar op aten. Onze ene schaal oliebollen en appelflappen schoof almaar meer naar de rand van de tafel:-))
•••
Aan tafels
onder de tafel schuilt een on-
genadig kind, ze oefent later met
gepoetste schoenen die al ruiken
naar volwassen, ze komt tevoorschijn
mag een neproos knutselen van
crêpepapier dat afgeeft aan haar
natgelikte vingers — een levenloos
hondvormig wezen met twee
namaakogen en een namaakvacht
heeft zij een naam gegeven voor
de veiligheid — achter het raam liggen
twee steppen dwars verlaten op
de stoep, vier glazenwassers zakken
aan hun touwen langs de ruiten van
een flatgebouw — een echte hond trekt
aan zijn leiband, wil iets zeggen
wat zijn baasje niet verstaat — de haast
ritselt nerveus in feestversiering
opgespannen tussen gevels –
de avond zal over de daken schuiven –
een oorlog is een plotseling te laat
als iemand langer had geleefd, als
niet een virus, niet een egomaan
nog net op tijd vermoord, als niet
die massa als een moeder, niet die
woorden in de wind, als niet iets
eerder zonder misverstand wat uit
de diepte riep gehoord, als niet
de oogst, als niet het hoge water
niet die storm met onverwachte
kracht, als niet dat valse nieuws
dat onbehouwen onwaarachtigs
niet dat kind, als niet die in het lijf
geraakten met een leven voor zich
niet dat web dat zich om om, als
niet dat onverschillige gewillige
als niet de heb, als niet de heb
de heb, als niet het, als als niet
het het — hoe was de reis, hoe
lang denkt men te blijven, is het
ochtendlicht nog wat te veel
de nachtgordijnen liever dicht?
uit: Aan tafels (fragment — Querido, 2022)
Joke van Leeuwen (1952)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter