Meisjes van ’70.
“Zeven van zeventig van de jaren zeventig” — dat klinkt wat cryptisch, vrees ik. Vooralsnog zijn het er ook maar vijf: Vijf vrouwelijke dichters geboren tussen 1952 en 1954, die in de jaren zeventig/tachtig debuteerden en hier hun ‘Bij ons in de familie’-gedichten en ontstaansgeschiedenis presenteren in het kader van de Boekenweek. Mijzelf inclusief. Een uitgave van 7/70 (7 gedichten van 7 dichters), zou dat geen mooie kroon op het werk zijn?
Vandaag als eerste twee gedichten van Miriam Van hee ((1952), met toelichting.
• Gerry van der Linden
Miriam Van hee (1952)
familie
in mijn droom kwamen drie taferelen
men stond te dicht bij elkaar bij de bakker,
ik moest schadevergoeding betalen want
mijn kind had een taart aangeraakt, daarna
kwam ik mijn grootmoeder tegen, ik
schaamde me, ik was haar naam vergeten
ten derde had ik mijn ouders te eten
gevraagd, maar ik had niets in huis, ik nam
de trein naar de stad, toen werd ik wakker
en moest ik bekomen van schulden, schade,
geheugenverlies en ik vroeg me af hoe
het toegaat in andermans dromen, of ook
daar perrons in komen die almaar versmallen
en mensen in drommen, die vallen
Uit: ‘voor wie de tijd verstrijkt’, 2022
Bij dit gedicht: “In dromen (in de mijne althans) duiken vaak familieleden op. Daarin worden conflicten tussen familieleden wel eens uitvergroot, verhoudingen scherp gesteld. Dit gedicht stamt uit de covid-tijd, vandaar wellicht de angst voor samenscholingen en aanrakingen.”
•••
aan de kerstdis gezeten, vertelde hij dat zijn neef
overleden was, die waar hij na de vroegtijdige dood
van zijn broer, zijn genegenheid had op overgedragen
en wij dan, hadden wij weet van een overschot,
ik zag het verdriet opstijgen, het passeerde zijn
strottenhoofd, de taart en het ijs daalden af, hij
kauwde en slikte, het verdriet weerde zich, maakte
zijn oogranden rood, tot het de kop ingeslikt
werd, daar waar het hoorde, en het gesmoord
werd met koffie die wij hem voorgezet hadden,
bitter en zwart, hij telde de neven en nichten
die nog in leven verkeerden en schepte moed
Uit ‘voor wie de tijd verstrijkt’, 2022
Bij dit gedicht: “Dit gedicht komt uit een cyclus over mijn vader. ‘Hij’ is de vader, ‘ik’ of ‘wij’ zijn de kinderen. Hier gaat het erom of de kinderen zijn aandacht wel waard zijn gebleken, de vader lijkt meer om zijn verre neven en nichten te geven. De houding van de kinderen is er een van plichtsgevoel, afgewisseld met zachte wraak.”
Miriam Van hee (1952)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter