Ambacht en ambachtelijkheid in de zeventiende-eeuwse Nederlanden
30 augustus, Antwerpen
In de historiografie is er sinds enige tijd aandacht voor de zogenaamde ‘middengroepen’ in de stedelijke samenleving van de zeventiende eeuw. Deze heterogene groep van stedelingen behoorde wat sociale status en welvaartsniveau betreft niet tot de stedelijke elite, noch tot de onderste sociale lagen van de samenleving. In deze middengroep waren ambachtslieden sterk vertegenwoordigd: in Amsterdam behoorde bijvoorbeeld ruim de helft van de nieuw ingeschreven burgers tot dit milieu.
Ambachtslieden waren geletterd en opgeleid en beschikten daarmee over ‘menselijk kapitaal’. Ze beschouwden zichzelf als de ruggengraat van de stad en daarvoor hadden ze goede redenen: hun organisaties, met name gilden en schutterijen, gaven vorm aan de stedelijke samenleving. Hun vaardigheid of ‘const’ werd hooggewaardeerd, ook buiten de eigen gelederen. Op voorheen ongekende schaal werden boeken gepubliceerd met praktische ‘ambachtelijke’ kennis en hun kennis drong door tot de geleerdenwereld, zelfs tot aan de universiteiten.
De cultuur van de zeventiende eeuw werd grotendeels vormgegeven door of in relatie tot dit sociale milieu. Rubens en Rembrandt zagen zichzelf allicht als Kunstenaar, maar de meerderheid van hun collega’s waren ambachtslieden, die hun vak verstonden en net als bakkers en slagers tot een gilde behoorden. Verschillende zeventiende-eeuwse dichters hadden, net als bijvoorbeeld Bredero, een ambachtelijke opleiding genoten en de bekende toneelschrijver Jan Vos flirtte in zijn zelfpresentatie nadrukkelijk met de ambachtelijke kant van zijn beroep als glazenmaker. Antwerpse schilders-dynastieën zoals de Bruegels of de Franckens produceerden naast originele en innovatieve schilderijen massaal kopieën in efficiënt georganiseerde werkplaatsen. Er werd ook veel samengewerkt: ambachtslieden waren bijvoorbeeld betrokken bij de productie van een soort composietproducten, zoals bijvoorbeeld kunstkabinetten.
Het onderzoek naar ambachten en ambachtsgeschiedenis bracht reeds een rijke literatuur voort; toch blijven heel wat vragen (nog) onbeantwoord. Daaronder is de vraag wat ambachtelijkheid eigenlijk is in de zeventiende eeuw, los van voorschriften en regels. Deze vraag is actueel vanwege bloeiende onderzoeksgebieden zoals kennisgeschiedenis, techniekgeschiedenis, technische kunstgeschiedenis en gendergeschiedenis, waardoor ambachtelijkheid een belangrijke rol is gaan spelen in onderzoek op terreinen die er traditioneel niet aan verbonden werden, of naar mensen die strikt genomen géén ambachtslieden waren. Er bestaan bijvoorbeeld heel wat receptenboeken met verfrecepten, waarvan de recepturen niet neergeschreven werden door ambachtslieden, en daar ook niet voor bedoeld waren; en zou je de vrijetijdsbesteding van vrouwen uit hogere klassen (denk aan borduren, glasgraveren) niet in bepaalde opzichten ambachtelijk kunnen noemen?
Voor dit congres zijn we op zoek naar voordrachten over alle denkbare aspecten van het ambacht, ambachtslieden en ambachtelijkheid. Hoe werd in de zeventiende-eeuwse Nederlanden over ambachtelijkheid gereflecteerd? Hoe werden ambachtslieden opgeleid? Traden ze bij voorkeur in het voetspoor van hun ouders? Hoe zag hun wereldbeeld eruit? Op welke manier bepaalde godsdienst het leven van ambachtslieden? Welke sporen liet ‘het ambacht’ na in de literaire, schilderkunstige of muzikale productie van die tijd? Welke rol speelde ambachtelijke kennis en kunde in de geleerdenwereld of in de veranderende natuurwetenschappen? Hoe veranderde het inclusieve idee van ‘const’ als vaardigheid in de steeds meer aparte domeinen van kunst en ambacht? Welke rol speelden vrouwen in het ambachtsmilieu, en welke rol speelde ambachtelijkheid voor vrouwen in verschillende klassen? En wat valt er te zeggen over organisaties van ambachtslieden, zoals de gilden? In de Zuidelijke Nederlanden waren ambachtslieden actief in de politiek en dat is daarmee ook een onderwerp dat zich leent voor nader onderzoek.
De voertaal van het congres is Nederlands maar er zal ook gelegenheid zijn om voordrachten in het Engels te presenteren. Sprekers en bezoekers van het congres worden verwacht lid te zijn of te worden van de Werkgroep Zeventiende Eeuw. Daarnaast zijn er inschrijvingskosten voor het congres. In het najaar ontvangen leden het Jaarboek.
Voorstellen van ca. 200 woorden kunnen voor 15 mei verstuurd worden naar het organisatiecomité, bestaande uit:
Julie De Groot (Antwerpen)
Bert De Munck (Antwerpen)
Nina Geerdink (Utrecht)
Maarten Prak (Utrecht)
Marlise Rijks (Gent)
Correspondentie graag via Julie De Groot: julie.degroot@uantwerpen.be
Laat een reactie achter