Enige tijd geleden stelde Thierry Baudet in de Tweede Kamer vanachter het katheder een vraag aan Jesse Klaver, die door de voorzitter werd gekarakteriseerd als ‘een tikkeltje ordinair’:
- Is hij bereid om zijn onderbroek openbaar te maken?
Deze vraag vloeide in het antwoord van Baudet aan Klaver voort uit de volgende opmerking.
- Er wordt gezegd dat de heer Klaver eigenlijk een vagina heeft
In eerste instantie kan men veronderstellen dat de reactie van Baudet is ontsnapt uit de doos van bizarre ideeën en uitspraken die hij met zich ronddraagt. Maar was dit het geval en zo niet wat valt er dan over een dergelijke repliek in de vorm van een wedervraag te zeggen?
Pragmatiek en retorica
De pragmatiek is een tak van de taalkunde die zich richt op de taalhandeling in relatie tot de situatie waarin deze wordt verricht. De betekenis van die taalhandeling wordt dan gezien in het licht van de betreffende omstandigheid. De term die in dit verband wordt gebruikt is conversationale implicatuur. Een eenvoudig voorbeeld kan laten zien wat het verschil is tussen de betekenis in taalkundige zin en in een pragmatisch perspectief.
- Het was vanmorgen weer lekker rustig op de snelweg
In taalkundige zin betekent deze uiting dat er die ochtend niet veel auto’s waren en dat de spreker niet in de file heeft gestaan. Deze taalkundige betekenis geldt voor alle situaties. In pragmatische zin kan deze uiting, afhankelijk van de situatie, hetzelfde betekenen. In dat geval wordt in de conversatie rekening gehouden met de richtlijnen die sprekers onbewust volgen om de communicatie goed te laten verlopen. Een simpel voorbeeld van zo’n richtlijn is dat je niet moet liegen. De conversationele implicatuur kan in pragmatisch perspectief echter ook een bepaalde richtlijn omzeilen door de taaluiting een andere betekenis te geven. In dat geval moet de taaluiting hierboven in ironische zin worden opgevat: de spreker stond wel degelijk in de file doordat het die morgen druk was op de snelweg. De conversationele richtlijn wordt weliswaar omzeild en de spreker verkondigt eigenlijk een leugen, maar de hoorder weet meestal op grond van de gemeenschappelijke kennis van de situatie (hier: het verkeer op de snelweg in Nederland op bepaalde tijden) wat de spreker eigenlijk bedoelt.
Als we de stap maken van de pragmatiek naar de retorica, dan zouden we het gebruik van drogredenen als een pragmatisch spel kunnen beschouwen. Een drogreden of schijnreden is een redenering die niet klopt, maar wel aannemelijk lijkt. Er bestaat een enorm aantal drogredenen, die zijn in te delen in verschillende categorieën. Het politieke debat is een situatie bij uitstek die aanleiding geeft tot het gebruik van dergelijke redeneringen. Daarom gaan we terug naar de Tweede Kamer.
De wedervraag van Baudet
Een wedervraag kan ook worden opgevat als een drogreden, in het geval dat er geen antwoord op de vraag wordt gegeven. De vraag is nu of Baudet zich van een dergelijke redenering heeft bediend of niet. Laten we eerst kijken wat de vraag was die hem werd gesteld. Jesse Klaver vraagt Baudet of hij bereid is de eventuele stukken openbaar te maken waaruit zou blijken dat de stichting die als voorloper van zijn partij geldt, donaties uit Rusland heeft ontvangen. Met het antwoord van Baudet, waarin hij een wedervraag heeft verpakt, kunnen we nu verschillende kanten op. In de eerste plaats hoeft er geen sprake te zijn van een drogreden. De wedervraag wordt namelijk voorafgegaan door een denkbeeldige situatie waarin gezegd wordt dat Jesse Klaver eigenlijk een vagina heeft. Er wordt hier eerst een absurde situatie geschetst, die gezien kan worden als een tegenhanger van de in de ogen van Baudet absurde veronderstelling dat hij donaties zou hebben gekregen uit Rusland. De wedervraag die hij vervolgens stelt laat zien dat hij de vraag van Klaver niet kan beantwoorden, omdat deze gebaseerd is op een absurde voorstelling van zaken. Hij voert hier als het ware een knap spiegelbetoog uit, waarin wel degelijk een antwoord lijkt te worden gegeven op de vraag van Klaver, maar dan op een heel indirecte manier. Zijn antwoord is namelijk: “Nee, want die stukken zijn er niet.” Maar er is meer.
De drogreden van Baudet
Als het debat verder gaat na het raadselachtige antwoord van Baudet, valt hij uiteindelijk toch door de mand. Hij wil geen stukken laten zien, zegt hij. Als men meer wil weten dan kan het Openbaar Ministerie een onderzoek instellen. Daarmee wordt de repliek van Baudet, dat aanvankelijk een retorisch knap opgevoerd indirect antwoord lijkt op de vraag van Klaver, gedegradeerd tot een drogreden. Eentje die zijn onbereidheid verraadt om op enigerlei wijze antwoord te geven op de hem gestelde vraag en waarbij hij zijn toevlucht neemt tot de bekende drogreden waarbij het publiek wordt bespeeld. Zijn antwoord verliest daarmee elke zeggingskracht en blijkt toch uit zijn doos van bizarre denkbeelden en uitlatingen te zijn gekomen.
Frits zegt
Had iemand iets anders verwacht?
Berthold van Maris zegt
En hoe denk je over de uitspraak die geopolitiekspecialist Rob de Wijk in zijn nieuwe boek doet over het defensiebeleid van de afgelopen decennia: te “feministisch”…? (Ik heb dit niet zelf gelezen, het werd in De Taalstaat opgemerkt.)
Berthold van Maris zegt
O sorry, iets preciezer: hij zegt dat over het buitenlandbeleid van de afgelopen decennia.
Jan Nijen Twilhaar zegt
Berthold, zonder gebruik van een aangesproken persoon boven je reactie op een reactie weet ik niet of je die vraag aan mij stelt of niet.
Jan Nijen Twilhaar zegt
Of is je reactie een retorische vraag (en wat dacht je van…) en als aanvulling bedoeld op wat ik zeg?
Frits zegt
Mijn vraag was inderdaad een retorische.
Berthold van Maris zegt
Een vraag aan Twilhaar, ja, en niet retorisch bedoeld.
Berthold van Maris zegt
Overigens is ook interessant dat die twee zinnen van Baudet, hoe verwerpelijk ook, toch ook blijven hangen in het geheugen, wat niet zo zou zijn als hij gezegd zou hebben: “Ik vind de heer Klaver een heel onmannelijke man”. Zou het kunnen dat die twee zinnen blijven hangen dankzij hun hoge stijlfigurendichtheid – wel een stuk of zes stijlfiguren tegelijkertijd: metafoor (mannelijk geslacht = mannelijk gedrag), ironie (iets zeggen wat je niet meent), metonymie (de onderbroek verwijst naar het geslacht), iets ordinairs zeggen op een nette manier (vagina), zeggen dat je iets niet zegt en het daarmee toch zeggen, retorische vraag, en de omdraaiing van een gangbare uitdrukking (van vrouwen wordt geregeld gezegd dat ze ballen hebben).
Berthold van Maris zegt
En ik vergat nog een achtste stijlfiguur: contradictio in terminis (een man met een vagina).