De boomen waren stil,
de lucht was grijs,
de heuvelen zonder wil
lagen op vreemde wijs.
De mannen werkten wat
rondom in de aard,
als groeven ze een schat,
maar kalm en bedaard.
Over de aarde was
waarschijnlijk alles zoo,
de wereld en ’t menschgewas
ze leven nauw.
Ik liep het aan te zien
bang en tevreden,
mijn voeten als goede lien
liepen beneden.
•••
De heide is maar stil,
het overal vol licht,
en als een zilverspil
het zonnelicht;
de wolken varen weg
over het vage blauwgrijze,
heel ver liggen witte weg
op zilvere wijze.
Ik voel den wind vergaan
om mijne ooren,
ik wilde wel vergaan
in ’t licht te loore.
Herman Gorter (1864-1927)
uit: Verzen (1890)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter