Enkele jaren geleden schreef een lezer van dit tijdschrift in reactie op een bijdrage van Jos Joosten: “Maar sinds jaar en dag heb ik een vraag over een boek van Boon. Wat betekent “kantiek(e)” in “de kantieke schoolmeester”?” (Joosten, 2020). Het is vandaag 10 mei 2024, de 45ste sterfdag van Louis Paul Boon. Een mooie gelegenheid om op deze vraag in te gaan en weer eens de aandacht te vestigen op Boons meesterwerk De Kapellekensbaan/Zomer te Ter-Muren.[1]
Jos Muyres bespreekt in Spoken van de Kapellekensbaan de namen van de personages en geeft daar ook een verklaring van de naam Kantieke Schoolmeester:
Het tweede element van de naam Kantieke Schoolmeester verwijst naar het beroep van Ben Cami (leraar). Het woord kantiek, dat volgens Van Dale ‘kerkgezang’ of ‘geestelijk loflied’ betekent, roept associaties op met antiek en met de filosoof Immanuel Kant. Het antieke komt natuurlijk terug in de bij tijd en wijle stoffige opvattingen van het personage. (Muyres, 1997, p. 17).
Ook met deze uitleg blijft de vraag onbeantwoord waarom dit personage in verband wordt gebracht met ‘kantiek’ in de betekenis ‘kerkgezang’ of ‘geestelijk loflied’. Oudere Van Dale-edities zoals Van Dale 1984 geven bij het woord kantiek inderdaad als betekenisomschrijving ‘kerkgezang’, ‘geestelijk loflied’; vanaf Van Dale 1999 wordt het woord uitgebreider gedefinieerd als ‘geestelijk loflied, ontleend aan de Bijbel’, met als synoniemen canticum, kerkgezang’. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal is het woord in de Aanvullingen van 2001 opgenomen onder het lemma Cantiek, met als definitie ‘Religieus loflied, inz. een liturgische zang ontleend aan andere bijbelboeken dan het psalterium’. In de latere woordenboeken wordt dus nadrukkelijk het bijbelse aspect van het woord vermeld.
Verder is van belang welke motieven een rol hebben gespeeld bij de creatie van het personage en de naam van de Kantieke Schoolmeester. In een gesprek met Herwig Leus en Julien Weverbergh krijgt Boon de vraag:
De personages die je kreëertkomen allen uit het leven?
[Boon:] Ongeveer wel. Die vriend Ganzemanneke heette Ganzeman. En de leraars met hun bijnamen, die zijn effektief juist. Ik kamoefleer graag als ik denk dat de mensen niet graag hebben dat ik ze vernoem. (Leus & Weverbergh, 1981, p. 111).
Boon zegt hier met andere woorden dat De Kantieke Schoolmeester op een werkelijk bestaand persoon is gebaseerd en dat de naam verhullend, maar toepasselijk is. Die persoon was, zoals we o.m. uit Muyres’ werk weten, de leraar en dichter Ben Cami, vriend en buurman van Boon. In zijn essay De dichter Ben Cami noemt Boon hem:
een ‘dichter’ in de vroege betekenis van het woord: de zanger, die op de pleinen het volk rust, moed en vertrouwen schenken moet. Ietwat bijbels doet ook het woord van deze jonge man aan. (…) Pas heeft hij in ietwat bijbelse taal gemeend zin en betekenis te zullen achterhalen, of hij voegt er reeds in de volgende regel aan toe: maar zulks is niet waar, weer ben ik verdwaald in beelden. (Boon, 1969, p.152).
Dit beeld van de dichter Ben Cami wordt bevestigd door zijn vroege poëzie in het tijdschrift Tijd en Mens (1949-1955):
Meteen in het derde nummer van Tijd en Mens verscheen een zestal gedichten van Cami die typerend zijn voor de fascinatie voor het bijbelboek Genesis dat Cami is blijven thematiseren. Cami schreef brede, oud-testamentisch getoonzette verzen die cirkelen rond het thema van de ongereptheid van het allereerste paradijselijke begin. (Joosten, 2005, p. 37)
Als we Boons oordeel over Ben Cami als dichter combineren met de definities van ‘kantiek (cantiek)’ waarin de begrippen ‘zang’ en ‘Bijbel’ een rol spelen, en met de aard van de vroege poëzie van Cami, wordt begrijpelijker waarop het gebruik van het woord kantiek(e) in de naam Kantieke Schoolmeester is gebaseerd. Het woord is dan in oorsprong een van het substantief kantiek afgeleid adjectief dat hier zoveel betekent als ‘dichtend in de trant van bijbelse gezangen, gebruikmakend van bijbelse motieven, in een bijbels aandoend taalgebruik’.
Literatuur
Boon, L. P. (1969). De dichter Ben Cami. In L.P. Boon (1969). Geniaal … maar met te korte beentjes. Essays en Polemieken (pp. 149-153). De Arbeiderspers.
Joosten, J. (2005). Ben Cami. Gedoemd tot Tijd en Mens. Boelvaar Poef 5(1), 33-42.
Joosten, J. (2020, 17 april). Zijn loontje. Neerlandistiek. Geraadpleegd op 7 april 2024, van https://neerlandistiek.nl/2020/04/zijn-loontje/.
Leus, H., & Weverbergh, J. (1981). Louis Paul Boonboek, 2de vermeerderde druk. Elsevier Manteau.
Muyres, J. (1997). Spoken van de Kapellekensbaan. Register bij het tweeluik
De Kapellekensbaan/Zomer te Ter-Muren van Louis Paul Boon. Huis Clos.
Van Dale. (1984). Kantiek. In Van Dale. Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. (11de, herziene druk, p. 1282). Van Dale Lexicografie.
Van Dale. (1999). Kantiek. In Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. (13de, herziene uitgave, p. 1550). Van Dale Lexicografie.
Woordenboek der Nederlandsche Taal. (2001). Cantiek. In Woordenboek der Nederlandsche Taal. Aanvullingen (Dl. I, kol. 708). Sdu Uitgevers. Ook https://gtb.ivdnt.org//.
[1] Met dank aan Dirk Geirnaert voor een gedachtewisseling over deze kwestie.
Ronald V. zegt
Bedankt voor uw artikel.
Na vier jaar is mijn vraag beantwoord.
En van of over Ben Cami had ik al vagelijk ooit ergens iets gelezen, meen ik me te herinneren. Maar nooit in verband gebracht met Boon.
Nogmaals, bedankt.