Heldre morgen. Haast nog koel.
Naast een bouwval steengebrokkel.
Een verminkte, op schaamle stoel,
grijze beedlaar, blauw gebrild,
huilt en trilt bij snaargetokkel.
Ras begint weer stadsgejoel
komt verkeer vervaarlijk wassen,
belgelui, geknars van remming
waar hij blind en hees door gilt:
moordromancen, wier beklemming
troeble nacht of storm zou passen.
Ginds, als fee der vieringsdagen,
danst een meisje in straffe wering
tegen dreun van slangbezwering.
Dan in zweving, wending, kering.
Harde paukslag. Lichte vering.
Door gespannen stilstand jagen
haast onzichtbaar siddervlagen.
Hendrik de Vries (1896-1989)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter