In de goedgeschreven biografie van Peter-Paul de Baar over Theo Thijssen komen de dilemma’s in zijn leven onvoldoende aan bod. Thijssen leeft vooral voort als die eigengereide schoolmeester uit ‘De gelukkige klas’.
In Barend Wels schrijft hij over een beginnende onderwijzer die krampachtig probeert orde te houden in zijn klas. Na zijn dagelijkse worstelingen dwingt hij zich in de avonduren aan de studie om zo te kunnen ontsnappen naar een beter betaalde baan als schoolhoofd of leraar. Uiteindelijk komt hij tot het inzicht dat orde pas bereikt kan worden met rust en rijpheid, als hij beseft dat het draait om de vraag wat je als mens voor de kinderen kunt betekenen. In dit eerste boek van zijn hand ontvouwt Theo Thijssen al zijn onderwijsvisie, inclusief afkeer van ‘drillerij, zemelende bovenmeesters en de hoger-op-koorts’, die hij in zijn latere werk trouw blijft.
In de biografie van Peter-Paul de Baar, verschenen in eind 2023, is nauwkeurig te volgen hoe Thijssen na ruim twintig jaar onderwijzer- en schrijverschap de lokroep om het hogerop te zoeken niet kon weerstaan. Hij stapt over naar de vakbond van onderwijzers, geeft lezingen door het hele land om daarna actief te worden voor de SDAP. Zijn bekendheid krijgt hij vooral met Kees de jongen, het verhaal over een schooljongen van een jaar of elf in de Amsterdamse Jordaan van eind 19e eeuw. Het vroege overlijden van de vader dompelt het gezin in armoede en Kees moet voortijdig van school om ook wat geld binnen te brengen. Maar het boek is geen tranentrekker, met zijn fantasie trotseert Kees alle narigheid. Thijssen verwoordt in heldere spreektaal de essentie van de jongensziel, de mix van opschepperigheid, opgaan in spel en inbeelding in een glorieus heldenbestaan. Het boek groeit uit tot een klassieker.
Thijssen heeft voor Kees geput uit zijn persoonlijke biografie met als wezenlijk verschil dat hij dankzij een rijksbeurs, de kans krijgt om door te leren. Wanneer hij vijftien is, wordt hij toegelaten tot de kweekschool. Daar ontwikkelt hij zich tot schrijver, hij wordt hoofdredacteur van de schoolkrant en gooit meteen het roer om; van een melig schoolkrantje maakt hij een krant met een landelijke verspreiding onder kweekscholen met stukken over het geboden onderwijs (‘geneuzel over pedagogiek’), sociale misstanden en literatuur.
Wanneer hij gediplomeerd is gaat hij aan de slag in Amsterdam. Zijn kritische toon perfectioneert hij als kinderboekenrecensent, hij schept er plezier in de schrijvers flink af te branden: ‘uw boek is een waar schandaal’, ‘de schrijver is een vervelende kinderschrijver’ en ‘het uiterlijk was maar al te vaak het eenige goede van de boekjes’. Een paar jaar later begint hij, naast zijn onderwijzerschap, met een kompaan van de kweekschool het tijdschrift De Nieuwe School, tijdschrift voor practische paedagogiek. Hun doctrine: doen, doen, doen; onder leiding van de onderwijzer verwerven leerlingen op inductieve wijze kennis uit talloze kleine ervaringen. Het duo heeft lak aan autoriteiten en zelfbenoemde opvoedingsexperts, ze gruwen van leerboekenschrijvers die leerkrachten voorschrijven wat en hoe ze moeten onderwijzen. Voor hen is de onderwijzer voor de klas de enige echte expert.
Na ruim twintig jaar voor de klas komt hij tot de conclusie dat hij niet ‘in dit baantje’ kan blijven, hij stapt over naar de Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Daar houdt Thijssen zich vooral bezig met het maken van een tijdschrift voor ouders. In dit blad publiceert hij als feuilleton Kees de jongen en later ook De gelukkige klas. Zijn werkplezier verdwijnt door het verslechteren van de onderlinge verhoudingen in de bond, mede door het gure onderwijsklimaat: de regering bezuinigt op onderwijs door drastische loonsverlagingen en vollere klassen. Hij stapt over naar de politiek als lid van de Tweede Kamer, later combineert hij dit met het lidmaatschap van de Amsterdamse gemeenteraad. In beide organen houdt hij zich voornamelijk bezig met onderwijskwesties. Politiek blijkt niet zijn fort en hij neemt nauwelijks deel aan politieke debatten. In de ogen van partijgenoten zo concludeert De Baar, was Thijssen niet meer dan een voetnoot in de politieke geschiedenis.
De Baar werkte ruim dertig jaar aan de kloeke, goedgeschreven biografie. Hij publiceerde tussentijds diverse artikelen over Thijssens werk en leven, daardoor biedt de biografie op de keper beschouwd nauwelijks nieuws. Als hardcore-adept, medeoprichter van het Theo Thijssenmuseum en bezorger van het verzameld werk, heeft hij gespeurd naar alle mogelijke details in het leven van zijn held. Voor de liefhebber fijn om te lezen maar het gebrek aan afstand roept wel de vraag op of het verhaal over Thijssen voor een breed publiek niet beter tot zijn recht komt in een veel compacter boek. Door het ontbreken van egodocumenten als brieven en dagboeken is de biografie ook niet helemaal in balans, de lezer krijgt geen beeld van zijn psychologische ontwikkeling. Hoe ging Thijssen bijvoorbeeld om met de ambivalentie tussen zijn rol als geharnast criticaster, spelend op de persoon met een flinke dosis seksisme en anti-intellectualisme, en anderzijds zijn sensitieve schrijverschap met oog voor psychologische verhoudingen; ook zou je meer willen weten over zijn worsteling met dilemma’s in zijn loopbaan en hoe deze workaholic terugkeek op zijn vaderschap.
Thijssen begon zijn loopbaan met tirades tegen strebers die hun onderwijsbaantje het liefst zo snel mogelijk wilden verlaten om hogerop te klimmen. Zelf maakte hij ook zo’n overstap maar uiteindelijk was zijn onderwijzerschap waarschijnlijk de beste tijd van zijn leven. Hij leeft vooral voort als die eigengereide schoolmeester uit De gelukkige klas: ’M’n heerlijke, lieve, lastige stel, ik weet eigenlijk maar een ding: de jaar of wat dat ik jullie heb en dat jullie mij hebben, behoren wij enkel maar een gelukkige klas te zijn. En de rest is nonsens hoor, al zal ik dat jullie nooit zeggen.’
Peter-Paul de Baar (2023). Theo Thijssen (1879-1943). Schrijver, schoolmeester, socialist.
[Dit artikel verscheen eerder in Onderwijsblad (januari 2024)]
Laat een reactie achter