Kraka
Bruine zee van traaggolvend kroos.
Onder wierspiegel rijzen en zakken
Platte slijmkelken en fijnvertakte
Zuignappen, bijna bewegingloos,
Bij zeeleegte en windstilte levenloos.
Afgedreven gehavende schepen
Raken diep in de wiermoerassen,
Martlen zich af nog om te brassen,
– Geen anker houdt grond, trekt hen rond –
Varen vast in verraderlijk gras,
Worden gegrepen.
Walgingwekkende monden betasten
Verschansing en masten, zuigen zich vast en
De dekken worden opengescheurd,
De spanten kraken.
Het schip komt in zeestraatwijde kaken,
Met slierten vergiftig slijm besmeurd.
Vangarmen omkronklen stag en romp;
Dan wordt het schip, een weerlooze klomp,
In kolkende diepten tenondergesleurd.
•••
De profundis
Waar de zee zwart wordt van diepte, en wrakken
Niet verder zinken – vaste sterren worden
Over der onderwereld plantenhorden
Die plomp als rotsen kiemen, noch vertakken,
Wacht – onder wijd en angstig ledig zwijgen,
Als dood diep in een geest die zich niet kent,
En drukt een stilt’, nooit opgeheven dreigen
Der laatste rampen, steeds weer afgewend,
Den drenkelingen, die zijn afgedaald.
Zij merken helsch herleefd dat zij niet mogen
Vergaan, maar eeuwig met gesperde oogen
Een nacht inzien, die opklaart noch vervaalt.
J. Slauerhoff (1898-1936)
uit: Eldorado (1928)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
hansko visser zegt
love j.j.s.
dank u,
hansko