Salomé
Over de zilver-groene stad
danst Salomé
De neger is verrukt, hij lacht gedwee,
kust zijn vriendin, en schuift de wereld uit.
De trom roert luid.—
Hoe vreemd schuift hij de wereld uit …
Over de zilver-groene stad
schuift Salomé.
Haar ogen zijn
van wilde pijn
gebroken.
De zilver-rode schaal brandt van het bloed
van een, die nu voorgoed
de ogen heeft geloken.—
Over de zilver-groene stad
weent Salomé.
De wereld giert en lacht.
Hoe rood brandt nu de maan over de nacht.
Bloei
Ik ken u niet, zijt gij een vreemde plant,
een lotusbloem, een kleine mandarijn?
uw smalle handen die als bloemen zijn,
wiegen in de koele schaduw van de zilverbeuken
waar uw lange vingren eenzaam zingen.
Daar vangt uw oog een steile vlam der zon
alsof nu plots een tedre dans begon
van vlinders en seringen.
Breekt eenmaal uit dit vlees een weerloos vuur,
dan drijven anjelieren op het water,
dan zingen vogels duister en verlokkelik
het maagdelike lied van sneeuw en wind
voorbij de roode lijn van uwen mond die nooit verdort
tot, onvermoed,
een dronken knaap aan uw jong lichaam nederstort.
Pieter G. Buckinx (1903-1987)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per e-mail
Laat een reactie achter