•• De bloemlezing Aan ’t water, samengesteld door Boudewijn Bakker, Helmi Goudswaard en Nicolaas Matsier, bevat “100 watergedichten en 100 watergezichten” — waaronder dit prozagedicht van Wim Hofman, met daarbij Zee na zonsondergang van Piet Mondriaan.
Wat ik me niet kan voorstellen
Ik kan me niet voorstellen dat iemand hier* nog ooit een gedicht
wil schrijven over de zee, bij zonsondergang nog wel! Hoe vaak is
het al niet geprobeerd? Hoe moet het in hemelsnaam opnieuw met
al die kleuren: vermiljoen, oranje, citroengeel, azuur, zachtpaars,
de strepen en vegen van vuur in de lucht?
Hoe en waar zijn de juiste en andere onvergelijkelijke
onvergetelijke woorden te vinden? De bodemloze zee als symbool
van de dood, de beweeglijke zee als beeld van zinnelijke liefde?
En dan dat water met die niet te beschrijven tinten en tonen van
blauwzwarte schrijfschrijfschrijfinkt, indigo, metaalglans, met al
dat geblikker, dat zilveren geschitter en geblink en getinkel en
allerlei gedoe, ik noem maar wat: het strand met zijn ribbeltjes
(een en al alliteratie), de golven (zo drastisch) en golfjes (zo
bedremmeld), de luchtbelletjes, de ribkwalletjes, het suikerwier,
het wrakhout, de visdiefjes, de schepen, de plotsklaps
opspringende vis en de groene fles met of zonder liefdesbriefje en
het deinen en het eindeloos en dikwijls rijmloos woordengeklots
dat bij lange na niet past in een gedicht en dat dus geen gedicht is.
En dan de wind. Ja, als ik kon zingen als de wind zou ik misschien
wel heel zachtjes zingen van de zee onder de laatste stralen van de
zon. Misschien ook niet, want de wind zingt zingt zingt altijd voor
en over zichzelf alleen.
* bij Vlissingen
Wim Hofman (1941)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter