Het zonnespectrum
Ik hield een prisma in de hand
En wierp een schijnsel op de wand,
Dat, schoon het zonlicht, doorgaans wit,
Uit zijnen aard geen kleur bezit,
Zo velerhande kleuren droeg,
Dat ik mijzelve, peinzend, vroeg,
Hoe toch dit klaar, doorschijnend glas,
Dat zelf volkomen kleurloos was,
Al deze kleuren scheppen kon
En halen uit het licht der zon.
Het licht, dat door dit prisma viel,
Werd mij het beeld van mijne ziel,
Die eveneens een prisma vond,
Waardoor zij hare stralen zond,
Een glas, waarmee ik heb gespeeld,
En dat haar wezen dús verdeeld
En dús gekleurd heeft en getint,
Dat zij maar nauw zichzelf hervindt
In ’t spel van deze regenboog,
Die zo veelkleurig is voor ’t oog.
Edoch, omdat het klare glas
Der kunst volkomen kleurloos was,
Vermoed ik, dat haar eigen aard
Dit kleurenspectrum heeft gebaard,
Dat steeds in ’t klaar en nuchter wit
Van mijne ziel verborgen zit.
Jacqueline van der Waals (1868-1922)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Jozef Haazen zegt
Dit schitterend gedicht toont hoe het zonlicht, ontleed door het prisma en weergegeven in de zeven kleuren van de regenboog, een universeel verschijnsel is dat de hele natuur siert en geen monopolie kan zijn van slechts één minderheid.
Rolf den Otter zegt
Typisch van der Waals. Aan de ene kant een veredeld Sinterklaas gedicht, bij nadere lezing een mooi beeld van de innerlijke diversiteit van personen, die aan de oppervlakte vaak niet zichtbaar is. Dat doet ze we meer, in haast kinderlijke gedichten met veel -jes en andere verkleinwoorden iets diepers verbergen. Gerrit Komrij noemde haar de vrouw die je slaat met watten handschoenen.