Wie kent hem niet, de blauwbilgorgel? Zijn vader was een porgel, zijn moeder was een porulan – en daar komen vreemde kind’ren van. Raban! Raban! Raban!
Waarom vond ik dat niet grappig of leuk? Lag het er te dik bovenop, met die drie bedachte nieuwe monsternamen, én blauwbilgorgel, én porgel, én porulan? Was het te gewild, met dat zeggen ‘Daar komen vreemde kind’ren van’? Vulde dat de beleving teveel in? Was het omdat ik er een denigrerende ondertoon, iets lacherigs en uitlacherigs jegens het machtige dierenrijk in proefde, met name de prachtige mandril? Of omdat ik iemand zag die buitengewoon speels uit de hoek wilde komen? Of was het dat mijn eerste reactie als recalcitrant etterbakje op alles nee, nee en nog eens nee was? En is?
Sommige mensen worden nooit ouder dan zestien. Ik ben nooit ouder dan tien geworden, en ik lees alles met de blik van een tienjarige. Of beter gezegd: alles wat ik lees moet de tienjarige in mij ook kunnen aanspreken. En dat doet De blauwbilgorgel niet.
Terwijl bijvoorbeeld Opus Null van Hans Arp uit 1919 dat wel doet, waarvan de eerste afdeling (van de vier) zo gaat:
Ich bin der große Derdiedas
das rigorose Regiment
der Ozonstengel prima Qua
der anonyme Einprozent.
Das P.P. Tit. und auch die Po
Posaune ohne Mund und Loch
das große Herkulesgeschirr
der linke Fuß vom rechten Koch.
Ich bin der lange Lebenslang
der zwölfte Sinn im Eierstock
der insgesamte Augustin
im lichten Zellulosenrock.
Dat doet tenminste niet zijn best guitige knipoogjes aan de lezer te geven,, maar is unverfroren radicale flauwekul. Slaat nérgens op.
Het is niet makkelijk, gedichten zonder pretentie maken, pure onversneden onzin, en helemaal kindergedichten. Vaak zie je de schrijver erdoorheen, dien olijken grapjanus, en dan is de lol er snel af. We moeten terug naar de anonimiteit, naar het idee dat kindergedichten bakerrijmpjes, slaapliedjes en de hele mikmak die je hoort als je klein bent al sinds mensenheugenis bestaat, nee, altijd bestaan heeft, er nooit niet geweest is. Toverspreuken die een natuurlijke plaats innemen naast uilen, muizen, bomen, de nacht en de maan. Strengen in het weefsel van de wereld.
Een blauwbilgorgel die wel door kinderen te genieten is (en daardoor ook door volwassenen), stelde ik me voor, dat moest toch te doen zijn? Komt ie.
Er was eens,
Er was eens
ERWASEENS
O wat een enge Erwaseens!
Hij is dik en dun
En klein en groot
Hij is aangekleed en bloot
Hij heeft twintig voeten en geen benen
Zijn handen zijn gebroken stenen
Zijn tanden zijn geslepen messen
Zijn ogen zijn jeneverbessen
Samen met een dode hond
Woont hij in een speld onder de grond
Zijn kale hoofd zit vol met haar
Gelukkig maar
Gelukkig maarEr was eens,
Er was eens
ERWASEENS
O wat een griezelige Erwaseens!
Hij is er
En hij is er niet
Je ziet hem en je ziet hem niet
Hij is kleiner dan een dwerg
Hij is groter dan een berg
Als je bang bent komt hij bij je,
Komt hij je aan stukjes snijen
Als hij dorst heeft, heeft hij honger
Hij wordt niet ouder maar steeds jonger
Hij is nu dertienduizend jaar
Gelukkig maar
Gelukkig maarEr was eens,
Er was eens
ERWASEENS
O wat een angstaanjagende Erwaseens!
Nergens is hij nooit
En ergens overal
Altijd op de plek waar hij je pakken zal
Hij is de grote zwarte aap
Die op je bed zit in je slaap
Hij is zijn eigen vader en zijn moeder
Hij is de uitgestorven drakenhoeder
Hij is onder, hij is boven
Hij houdt van kinderen in de oven
Zijn ze al klaar? Zijn ze al gaar?
Gelukkig maar
Gelukkig maar
Het is meteen een slaapliedje geworden, wat misschien wel mijn favoriete genre kindergedicht is. Er is niets zo mooi als zingen en er is niets zo fijn als balanceren op de rand van waken en slapen, als je bezocht wordt door alles wat je overdag alleen maar vanuit een ooghoek ziet.
Frits zegt
Ik kan de lezer geruststellen: er is niemand die zegt dat men het gedicht over de blauwbilgorgel leuk of amusant of interessant of educatief of weet ik veel wat nog meer moet vinden. Vind de redactie van Neerlandistiek (ik kan niet vinden wie de “ik” is in dit redactionele artikel) het dat allemaal niet, dan ligt het voor de hand er schouderophalend aan voorbij te gaan zonder er zoveel woorden aan vuil te maken die ook nog eens onnodig serverruimte innemen. Overigens zijn er vast liefhebbers van de poëzie van Cees Buddingh’ die zich er wel mee vermaken.
Marc van Oostendorp zegt
De auteur van dit artikel is degene wiens naam achter ‘door’ staat boven dit artikel: Robbert-Jan Henkes. Wij besteden graag ‘serverruimte’ voor zijn altijd interessante bijdragen. Behalve de auteursnaam boven het artikel lijkt u overigens ook de tekst voorbij de derde alinea te zijn ontgaan, waarin Henkes het werk van Arp voorstelt én zelf met een (in ieder geval in eigen ogen) beter blauwbilgorgelgedicht komt. Dat maakt de bijdrage nog interessanter – waarbij we overigens ook nog heel lang ‘serverruimte’ reserveren voor reacties zoals de uwe.
Frits zegt
Ik was inderdaad iets te snel, maar dan nog: niemand is gehouden enthousiast te worden van het gedicht van Cees Buddingh’.
Ronald V. zegt
Ongeveer uit de tijd waarin de Blauwbilgorgel verscheen, verscheen er een boekje getiteld “Kunst met een glimlach”. Er stonden vooral afbeeldingen van moderne kunstwerken in en die waren voorzien van een geinig bedoeld bijschrift. Hahaha, hihihi, maar niet echt leuk. Echt niet. Maar flauwiteiten zijn van alle tijden. Ook van onze tijd. Vergelijk ook hoe André van Duin of Duyn ooit door omhooggevallen quasi-intellectuelen werd uitgeroepen tot nationale lolbroek. De zeurkousen. Nee, nou wordt ie mooi, nou wordt ie fraai !!! Kortom, meneer Henkes, ik apprecieer uw bijdrages. Al heeft u helemaal niets aan mijn bijvalletje. 🙂 Sterker, hopelijk irriteert u zich aan mijn bijvalletje. En als ik dat “irriteert” incorrect gebruik, dan leest u maar: ergert. Ergernis is een mooie inspiratiebron. 🙂
Weia Reinboud zegt
Het is van Buddingh’ maar ik dacht dat het van Annie M.G. was, toen ik het voor het eerst hoorde. En daar lust ik ook niets van. Maar velen lusten dat wel, dus dat zal voor de gorgel ook wel gelden. De Erwaseens bevalt me wel, al lijkt die me noch eng nog griezelig och angstaanjagend. Wel gek. Ik maakte ooit verhaaltjes als verjaardagscadeautjes en het eerste begon met ‘Neusgat dreef op het water’.