Zij fluisterden
— Ruste vanndaag, zei iemand in ’t voorbijgaan. ’t Was
een boer die weer van dorp en mis kwam, en den zondag
geen vinger verroerd bij God. De klare zon lag
op ’t voorplein en een eindeken op het terras.
De boer zag ik een wegel terten door zijn stuk.
Het was een oude weg, en ’k zag hem kleiner worden
tot hij verdween. Een kransken gele bijen snorde
om mijn ziek hoofd. Een vinke sloeg. Was dat gelúk?
Er kwam bezoek uit stad. De vrouwen ijlden vóór,
en schudden wild mijn witte hand, en overriepen
mijn dankend woord. De mannen slechts hoorden het kriepen
ervan. En één trok met zijn stok door ’t zand een voor,
en andren hoestten, of zij staarden naar de brem
die buiten om het hek groeid. Eén zei er: — beloven ….
Zij gingen weg onder de poorten en alkoven
van den nacht; fluisterden: — Het gaat niet goed met hem.
Richard Minne (1891-1965)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Gerrit de Blaauw zegt
“De boer zag ik een wegel terten door zijn stuk.”
terten – Misschien een variant van ’treden’, waarvan een mnl. vorm ’terden’ was; de interpretatie ’tarten’ = trotseren kan ik hier minder goed plaatsen.
zijn stuk – “Ook het enkele ‘stuk’ wordt voor een zeker terrein gebezigd, o.a. in Vlaand. in toepassing op een akker” (WNT)