Deze tekst in afgelopen mei uitgesproken als openingslezing tijdens de jaarlijkse voorleesmarathon van de Mei van Gorter in Zutphen.
We beginnen aan een ritueel: de jaarlijkse voorlezing van Mei van Gorter, ‘een gedicht’, zo luidt de ondertitel. In kleine letters, toppunt van bescheiden onbescheidenheid. Jongensonbescheidenheid. Gorter was een jongen toen hij het schreef, ergens tussen april 1886 en november 1888. Vanaf zijn tweeën twintigste tot zijn vierentwintigste. Anderhalf jaar schrijven, voetballen en cricketen, drie rituele activiteiten. Het ligt voor de hand de eerste, het schrijven van Mei, een ‘geestelijke’ activiteit te noemen en de andere twee ‘lichamelijke’ activiteiten. Ik voel niet veel voor dit onderscheid, Gorter was een lichamelijk dichter, zorgeloos was hij, zijn gedichten zijn uitingen van lichamelijkheid, gevoelsverlangen, stembeelden, zichtbaarheidsvertoon. Gedichten waren bij hem geen cerebrale oefeningen, maar hardcore fitness workouts. Hij had altijd grote ambities, hij wilde meer betekenen dan zijn voorgangers, in de tijd dat hij Mei schreef was dat nog alleen een vermoeden. Over dat vermoeden gaat mijn inleiding. Hij wilde iets toevoegen aan zijn voorgangers, ze in zich opnemen om ze achter zich te kunnen laten. Maar wat? Bij sterke dichters, Gorter was een sterke dichter, speelt altijd een gevoel van teleurstelling over geliefde voorgangers, stelt Harold Bloom in The Anxiety of Influence (met als ondertitel ‘Literature as a Way of Life’). Ze missen iets, ze willen iets toevoegen, een verbetering, een afwijking, desnoods een dubieuze lezing. Soms weten ze niet eens wat ze precies missen, maar ze trappelen van ongeduld. Zoals voetballers voor de wedstrijd van ongeduld trappelen. Zwakkere dichters als Jacques Perk in Iris willen alleen navolgen. Ze zijn niet ongeduldig genoeg. Je kunt zeggen dat Gorter aan Mei begon vanuit een gevoel van teleurstelling over zijn helden Shelley en Keats. Er miste iets, vermoedde hij, dat hij wilde aanvullen, verbeteren, wie weet zelfs overtreffen, hoe veel hij ook van ze hield en hoe zeer hij schatplichtig aan ze was. Overwinningsgevoelens kende hij uit zijn sportwereld, al was de viering van de overwinnaar destijds nog niet zo ver doorgevoerd als nu. Beginnen met Mei, moet hij gedacht hebben, dat is het, dan komt het vanzelf. Andere woorden, zinnen, beelden, stemmen oproepen. Maar welke? Ja, een nieuwe lente, ook in poëzie. Die klassieke eerste zin vermoedt het vermoeden. Ambitie joeg hem op. Einduitslag Gorter tegen Keats en Shelley: 3-0, all out. Dat wilde hij.
Lichaamsgewaarwordingen zetten hem verder aan, erotiek, verliefdheid sleepten hem mee. Hij schrijft af en toe aan geliefden en kennissen hoe hij zich voelde tijdens het schrijven, wat voor een jongen hij toen was. Hoe uitgeput hij soms was. Waar hij schreef, waar hij op uitkeek. Het landschap, de zon, het water, fietsers, de bomen. Zijn landschap en zijn innerlijke landschap, niet die van Keats en Shelley. Als ik Gorters Mei lees, herinner ik me mijn eigen vermoeden over wat schrijfbaar zou kunnen zijn.
Ieder gedicht is een ritueel dat voortbouwt op eerdere rituelen. Het is altijd erop of eronder. Is het Gorterritueel bij Mei nog na te voelen? Is het vermoeden van verandering in Gorters Mei nog schrijfbaar en leesbaar? Ik probeer vandaag iets te achterhalen over de organisatie van het ritueel dat Mei heet. Hoe formuleerde Gorter zijn teleurstelling over de voorgangers van Mei? De eigenheid van zijn poëtisch ritueel? Zijn poëtisch vermoeden. Hoe zette Gorter zijn teleurstelling om in een stijl, zijn stijl. Dat bedoel ik.
Susan Sontag stelt in haar fraaie artikel Against Interpretation dat verhalen vervangbaar zijn, de stijl niet. Ze schrijft dat stijl meestal wordt gezien als het vervangbare, als een jas die je aan en uit kunt trekken. Ze weerlegt dit gloedvol. De stijl van een verhaal, schrijft ze, ik breid haar idee uit naar poëzie, is het onvervangbare. Het lichamelijke ervan, de eigen rituele bewegingen van de pen en de blik. Sontag wil dat wij de stijl van een gedicht prefereren boven het verhaal ervan. Het Gorteriaanse van Mei boven het verhaal van Mei. Alle verhalen zijn al verteld, ieder verhaal herinnert zich alle vorige verhalen. Gorter kijkt later met enig ongenoegen op het verhaal van Mei terug, had hij toen maar een ander verhaal verteld. De stijl is het ritueel, niet het verhaal, de stijl is het onvervangbare, ‘het lichaam’ van een gedicht. Daar gaat het om.
Verhalen zijn bovendien samenvatbaar. De samenvatting ervan vindt nooit plaats in de woorden van de schrijver, de dichter, altijd in een andere taal, een andere stijl, die van de lezer, de beschouwer, de recensent. De samenvatting is weglaatbaar, het gedicht niet. De stijl van een gedicht is het gefluister van het lichaam. Gorter bleef zijn stijl altijd trouw, zijn Mei-stijl. Het verhaal ervan ruilde hij in Pan in tegen een ander verhaal. Een beter verhaal?
Gorter celebreert in Mei een klassiek verhaal uit de poëzie: de opkomst en ondergang van de seizoenen. Geen nieuws. Keats en Shelley en vele anderen gingen hem voor. Het verhaal van de eeuwige terugkeer. Robert Graves beschrijft dit thema uitvoerig in zijn merkwaardige The White Goddess, waarin hij onder andere stelt dat de aanbidding van de witte godin, die als een spook door de westerse cultuur rondwaart, moet worden geïnterpreteerd als een vorm van herdenking van opkomst en ondergang van de seizoenen. De strijd tussen die seizoenen, vaak voorgesteld als een strijd tussen twee broers om de gunst van de witte godin, is het hoofdthema van alle poëzie die ter ere van de witte godin wordt geschreven. Hij beargumenteert uitvoerig dat deze witte-godin-poëzie diametraal staat tegenover van wat hij ‘de poëzie voor en van de koning’ noemt. Machthebberspoëzie, poëzie dus die ‘opkomst en ondergang van koninkrijken’ bezingt. We zouden dat nu ‘geëngageerde poëzie’ noemen, bepaald niet Graves’ cup of tea. Volgens hem is het thema rondom de gang der seizoenen voor de ware dichter het enige thema dat telt. Daarbinnen fluisteren dichters elkaar subversieve boodschappen door, codes, rituelen die vergeten dreigen te raken. Machthebberspoëzie noemt hij ‘poëzie van het hof’. Hofnarrenwerk. Mei is pas in 2021 door Paul Vincent in het Engels vertaald. Graves zou het schitterend hebben gevonden en ongetwijfeld als bewijsplaats voor zijn theorie hebben aangehaald. Het personage Mei als de witte godin, ik voel er veel voor. Opkomst en ondergang van de lente, vertolkt door de verliefde dichter die steeds meer met Mei samenvalt.
Iedere stijl berust op twee pijlers. De eerste is de afwijking. Stijl wijkt altijd af van wat gewoon is, van ‘een normale stijl’. Pas in de afwijking is stijl zichtbaar. De poëtische stijl, zoals Gorter die in Mei hanteert wijkt af van journalistieke stijl, columnstijl, het kookboek, het reisverslag. Gorter schreef Mei in de stijl van het metafysisch gedicht, dat destijds binnen de poëzie tot een veelbeproefde stijl behoorde. Shelley en Keats gingen hem in Engeland voor, Perk en Kloos deden dat in Nederland. De godenwereld, het offer, de cirkelgang, de terugkeer, de maan, de natuurmetaforiek, de zon, de schemering, muziek, dans, verlangen, Griekse en Noorse mythologie. Gorter gebruikte deze stijl omdat die er al was en hij er zich thuis bij voelde. Je thuis voelen en toch teleurgesteld zijn: de grondhouding van sterke dichters.
Iedere ‘eigen’ stijl is voorafgegaan door andere stijlen. En hier kom ik bij de tweede pijler van stijl. Stijl op zich bestaat niet, je kunt het alleen over stijl en een ‘eigen stijl’ hebben wanneer je stijlen met elkaar vergelijkt. Gorter kende de stijl van Keats en Shelley, hij greep ernaar (laaghangend fruit) omdat hij vermoedde dat hij binnen die stijl zijn eigen fluisteringen in kon zetten. Zijn afwijkingen. Een groot nadeel van de stijl van Keats en Shelley is uiteraard dat zij al schreven in de stijl van Keats en Shelley en Gorter nog niet in de stijl van Gorter. Hij moet dat gevoeld hebben terwijl hij schreef, van zeker weten was nog geen sprake, hij voelde het aan alles, tot in zijn merg. De ‘eigen’ stijl is geen kunstje maar een vermoeden, een symptoom, dat op vergelijkingen berust.
Hoe las Gorter als jongen zijn grote voorbeelden? Iedere dichter en dichteres stelt zich deze vraag. Je moet hem stellen, anders ben je geen knip voor je neus waard. Er is hierover weinig tot niets te vinden in de Endt documentatie. In zijn nagelaten werk De groote dichters (1935) schrijft Gorter, toen hij veel ouder was, niet over Keats, wel uitermate lovend over Shelley, maar hij blikt jammer genoeg niet terug op zijn jongensachtige lezen van Shelley of Keats. Op zijn eigen leerschool. Dichten moet je leren, het is geen podcast. En je moet durven. Gorter was een lefgozer in de poëzie, hij tastte zijn poëticaal vermoeden af naar verbeteringen van zijn grote voorbeelden. Keats’ Endymion wordt vaak genoemd als Gorter’s voorbeeld. Ik zie de overeenkomsten in metriek, in beeldspraak, in muziek, maar ik mis in dat gedicht de dwingende Gorteriaanse thematiek van de strijd rond de wisseling der seizoenen, ik mis de witte godin. Hiermee moet het zijn begonnen. In 1820 publiceerde Shelley Prometheus Unbound, a lyrical drama in four acts, with other poems. . Gorter las het vast en zeker, in De Groote Dichters noemt hij het. Daarin staat het fraaie, maar eigenaardige gedicht The Sensitive Plant, een driedelig gedicht over een idyllische tuin waarin a sensitive plant ( een-kruidje-roer-mij-niet) zich staande probeert te houden. Ik citeer uit de vertaling die Jan Kuijper er in 2014 van maakte (Keats en Shelly, Gedichten 1820):
‘t Kruidje-roer-mij niet draagt geen kleurige bloemen
en kan zich op geur noch bedwelming beroemen,
het heeft lief als de liefde die schoonheid ontbeert,
want wat het niet heeft is wat het begeert!
De tuin wordt verzorgd door een fraaie nimf, onder andere bezongen in deze regels waarbij het niet moeilijk is je Mei voor te stellen:
Haar tred leek ‘t verdrukte gras te beklagen;
zij schepte in iedere windvlaag behagen
en werd nog hartstochtelijker dan tevoren;
aan haar hijgende borst had je dat kunnen horen.
En dan verderop
Een dodelijk insect of een knagende worm
of iets dat obsceen is of lelijk van vorm
bracht ze onder de wind naar de verre rand
van het woeste woud in een Indische mand
Uiteindelijk gaat de tuin en het kruidje-roer-mij-niet ten onder aan verval, aan winter, het eindigt als een wrak, en uit haar nalatenschap komt somber leven voort. Zoals de doden bij het laatste oordeel herrijzen.
Nog steeds strijdt men over de betekenis van dit gedicht. Wat bedoelde Shelley precies met de opkomst en ondergang van de tuin? Somberheid alom? Moeten we wachten op de herrijzenis? In het Besluit maakte hij het er niet vrolijker op, bij hem in The Sensitive Plant geen optimistische visie op de wisseling der seizoenen. Alleen al wat dit betreft discussieert Gorter er in Mei mee. Die kans liet hij niet liggen. Gorter laat Mei sterven, maar Mei zal terugkeren. Gorter is hier duidelijk nog een dichterlijke jongen met een optimistische jongensblik, bij hem ligt de dood nog ver achter de horizon.
De overeenkomsten van Mei met The Sensitive Plant zijn evident, in metaforiek, natuurbeschrijving, beeldspraak, woordkeus. De personificaties, de homerische vergelijkingen, die bij Gorter zo prominent opbloeien, allemaal terug te vinden bij Shelley en ook in Keats’ Endymion. Maar de toon van Mei is lichter, meer down to earth, de beeldspraak-gereedschappen-kist is bij Gorter ruimer voorzien van beelden uit wat hij zag wanneer hij uit het raam keek. Gorter durft de raarste beelden aan. Neem de volgende merkwaardige regels, er zijn er veel meer (ga maar kijken en lezen):
Een vrouwenhart is als een zomerweide
Waar koeien grazen dromend, tussenbeide
Grazen ze niet en staan met stillen kop.
Zo waren haar gedachten, ze zag op
Naar ’t blauwe hemelwaas, haar hele hoofd
Droomerig warm en rood als zomerooft.’
Om echt hardop te lachen, zoiets kom je bij Shelley en Keats niet tegen. Een vrouwenhart als een zomerweide met grazende koeien. Doe het niet Gorter, zou je willen roepen, vrouwengedachten met koeien in verband brengen maar hij doet het. Hij heeft het gore lef en het werkt ook nog. Mei staat vol met deze beeldsprekende gekkigheid. Zoeken hoeft niet, je leest er gewoon tegen aan. Zie bijvoorbeeld deze beschrijving van Balder (uiteraard ook Gorter zelf):
Hij liep neuriënde, de lucht werd gek
Wanneer hij ademde en met een trek
Zijn longen vulde dat zijn borst opzwol.
Dan blies hij uit en maakte zelfs stof dol
Van tinteling, de hele hemel hing
Te wachten- tot hij gaande aan te zingen ving:
Alles is gek in deze regels, beeld, metriek, ritmiek, woordkeus: ‘de lucht werd gek’, wat een schitterende Gorterzin, en die dolle stof, het is allemaal even raar. Hier dringt Gorters vermoeden van een eigen stijl zich aan hem op. Volkomen gek en dol van stof, hier overmeestert hij Shelley en Keats.
Ik kan hier doorgaan met citeren tot ik een ons weeg, ik heb er ook zin in. Ach, nog eentje: wanneer Mei door een deur vertrekt:
Toen ging ze heen, terwijl haar mond niet sprak,
Achterwaarts heen, ik zag haar in het vak
Der deur staan, met de oge’ aldoor op mij.
Toen ging ze heen en was ik zonder Mei.
‘Terwijl haar mond niet sprak’. Wow!! Schitterend en schitterend, deze regels, raar en raar, de pret spat ervan af. Hij zat erbij te glimlachen, ik weet het zeker. En dacht: ‘ik laat het staan.’ ‘Toen ging ze heen en was ik zonder Mei’. Ja, zeg dat wel, als Mei weggaat dan is ze er uiteraard niet meer. Dat wist hij ook wel. En Gorter zegt het er toch nog even bij. Dat ‘mij’ en ‘Mei’ kon hij natuurlijk niet laten liggen. En dan Mei die voor een deurvak staat. Huiselijk tafereel. Gorter zag het voor zich. Uitgesloten bij Shelley en Keats. Ik moet met citeren stoppen.
De metriek van Gorter tenslotte, is veel losser dan die bij Shelley en Keats. Keats gebruikt in Endymion in hoofdzaak amfibrachis-achtige s regels. Shelley in The Sensitive Plant een anapestische metriek. Bij Gorter in Mei klinkt een zwierige vijfvoetige jambe waar hij zich niet aan houdt. Hij laat zijn Gorterstem en Gorterdans gaan boven de traditie van zijn voorgangers. Kijken wat er dan gebeurt. Laten zien wat hij kan en durft: regels overtreden, nieuwe regels toelaten. Zorgeloos als een zingende jongen op zijn fat bike.
(Met dank aan Jacob Groot)
:
Laat een reactie achter