•• Het negende gedicht uit Decem van Anne Provoost.
Ongelegenheidsgedichten voor asielverstrekkers: “Een jongeman meent zich alles nog te herinneren: hij stapte in een bootje op zoek naar een land met een tandarts, zijn vrouw bleef in het water achter en werd door vissers begraven, en er was ook nog ergens een kind. Door de shock verliest hij het zicht op de gebeurtenissen, maar zijn verblijfsvergunning hangt af van hoe geloofwaardig zijn rouw klinkt. In een reeks ongelegenheidsgedichten veegt hij zijn ondervragers met cynische precisie de mantel uit.”
(De opmaak van dit gedicht kan vervormd zijn. Kijk voor de juiste vormgeving hier.)
novem
de aanvaarding
De getroffene probeert aan de pijn te ontsnappen
door erin mee te gaan
*
ik hoorde god grommen
ik hield me muisstil
mijn zenuwen ratelden seismisch
maar dat nieuws zal vandaag niet ver
reizen
praten was voor het uiterste geval
op een andere datum op een andere plaats
want ik had een accent als een stotter
dus ik wachtte tot het woei
en het woei uit de tijd inderdaad
en er klonk hoog gekraai
in het klokkengeluid van alle godsdiensten samen
en ze raakte me aan
zoals de kapper je nek scheert
ze was niet veranderd
ze was zoals toen luisterklaar
ze vroeg naar ons thuisland van vrienden die langskomen
ze had blauwwitte tanden
ze leerde me mijn eeuwige geheugenkind kennen
eerst droeg ze het op haar arm
daarna moest het lopen
ik dacht aan haar dus dacht ik ook aan hem
Koo was zijn naam
de humeurige aap
geen man maar een trein
die hoopte medailles en lof te krijgen voor zijn begerige belangstelling
voor meteorologische voorspellingen
hij bad volgens het boek
hij brandde een lamp op het water
en hield de tocht uit zijn mond als hij praatte
het is de woorden niet waard
mijn vingers gingen over de aren
waarom deed ik zoiets reddeloos als bidden voor een vrouw die me
laadde en stilstaan in waanzin
in tijden met niemand nog thuis zoals het miljoen reizigers met slechts één koffer
geen kat met een rat in de maag als verloning
voor alles waren we gewaarschuwd
voor de druk op de heup, voor de gal in de strijd
want wie wil er nog kijken naar aandacht die pijn doet als hij de
aandacht kan eisen met fluiten en krijsen
dus ik vatte het plan op om nooit meer de wateren waarin ik wilde
vissen te storen
maar ik voelde dus dat iemand me net niet had geraakt
tenzij met haar haren
totaal onverhoeds
het kon ook een man zijn
bijvoorbeeld mijn vader
Anne Provoost (1964)
uit: Decem (Querido, 2024)
Omslag: Steven van der Gaauw • Portret: Mathias D’Haen
oë.
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter