H.A.M. Roelants (1827-1907), uitgever te Schiedam (3)
Toespraak bij lancering Ragbol Rinus, nieuwe vertaling van Hoffmanns Struwwelpeter, door Robbert-Jan Henkes, met tekeningen van Paul van der Steen. Een uitgave van M10, de uitgeverij van Martien Frijns.
‘Piet den Smeerpoets’, dát was de gedaante die Hoffmanns Struwwelpeter voor honderdduizenden Nederlandse lezers had aangenomen. W.P. Razoux, ‘Commies der Posterijen te Schiedam’, schonk hem in 1848 die nieuwe naam en die nieuwe aankleding. Zijn vriend, de Schiedamse uitgever H.A.M. Roelants zorgde sindsdien voor de jarenlange vermenigvuldiging. In 1848 betrad ‘Piet’ het vaderlands podium en hij hield zeker vijftig jaar repertoire, misschien nog veel langer. In het welbekende Sinterklaasjournaal is Piet de Smeerpoets tot op de dag van vandaag, naast de hoofdpiet, een vertrouwde verschijning.
Het is daarom verstandig, ter voorkoming van misverstanden, dat de nieuwe Struwwelpeter die vandaag gelanceerd wordt niet langer Piet of Peter heet, maar Rinus. De tekeningen van Paul van der Steen vervolmaken het wonder van Robbert-Jan Henkes en Martien Frijns neemt deze keer de vermenigvuldiging voor zijn rekening.
Het is een gelukkig toeval, nee een beredeneerde coïncidentie dat deze Rinus een opkontje krijgt in Boekhandel Roelants. Het Nederlands succesverhaal van ‘Piet den Smeerpoets’, van de eerste vertaling, startte immers bij uitgeverij HAM Roelants te Schiedam. Zo loopt er een wat kronkelige lijn van verwantschap van Piet naar Rinus, maar een rechte van HAM naar Julius en Wouter.
Het had overigens maar weinig gescheeld of een andere uitgever was met de eer gaan strijken, het kwam op één dagje aan. Misschien twee. In het kort zal ik het verhaal doen van de oude Piet, uitgebreider en smakelijker volgt in het te verschijnen Roelantsboek. Daarbij nu een klein optreden van Multatuli, omdat het altijd beter is met Multatuli dan zonder.
Roelants was achttien, misschien net negentien, toen hij zich in maart 1846 in Schiedam als boekhandelaar vestigde. De Leidse en Schiedamse boekhandelaren, bij wie hij in de leer geweest was, verklaarden in het Nieuwsblad voor den Boekhandel dat de jonge H.A.M. alles in zich had om het goed te doen. Hij was een wakkere en ondernemende jongeman. De eerste tijd hield hij kantoor in het ouderlijk huis, maar zijn netwerk was vrijwel onmiddellijk formidabel. Zo kreeg hij van een bevriende uitgever de tip om een populair Duits kinderboek te laten vertalen.
Wilde een uitgever een vertaling uitbrengen, dan moest hij dat melden bij het gemeentebestuur van de stad van inwoning. Vervolgens werd die aanvraag veelal geplaatst in het Algemeen Handelsblad en zeker in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, zodat collega’s daarvan op de hoogte raakten. Zo’n gepubliceerde aanvraag was dus een soort claim.
In april 1847 lieten twee uitgevers in het Nieuwsblad weten dat zij een vertaling wilden uitbrengen van Der Struwwelpeter oder lustige Geschichten und drollige Bilder. In het nummer van 8 april kondigde de Groningse uitgever R.J. Schierbeek een vertaling aan, vergezeld van de mededeling dat hij dat in het Handelsblad van 1 april had bericht en al op 27 maart had ‘vertoond’, vermoedelijk had hij het die dag aan het gemeentebestuur van Groningen laten weten. Schierbeek, een voorvader van Bert, zal een week later lelijk op zijn neus hebben gekeken toen hij in het Nieuwsblad van 15 april las dat zijn jonge confrère uit Schiedam voornemens was Lustige geschichte und Drollige Bilder te vertalen, naar zijn zeggen had hij het 26 maart aan het Schiedamse gemeentebestuur laten weten. Roelants was een week later, maar een dag eerder.
Het duurde nog maanden voor Roelants, de nipte winnaar, zijn vertaling op de markt kon brengen. In mei en oktober 1847 en april 1848 herhaalde Roelants in het Nieuwsblad zijn claim op de vertaling van de Lustige geschichte. Het lukte blijkbaar niet om (in de woorden van Roelants) een goede vertaler te vinden, iemand die de ‘echt kinderlijke versjes’ van het origineel ‘in eenvoudig, voor kinderen begrijpelijk en verstaanbaar Nederlands zou overbrengen’. Dé kandidaat bij uitstek was Jan de Rijmer, zoals de bijnaam van JJA Gouverneur luidde, maar die ‘durfde het niet aan’, hij wilde er zijn reputatie niet aan wagen, zoals Roelants vijftig jaar later honend vaststelde.
Roelants vond in zijn Schiedamse netwerk een man die rijmen kon, Willem Paulus Razoux, acht jaar ouder dan hij, Zwollenaar van komaf en sinds kort woonachtig en werkzaam in Schiedam. In mei 1847 gaf Roelants een bundeltje Dichtbloemen uit, ‘ten voordeele van de noodlijdenden in en bij den Bommelerwaard’. Dichter van dienst was deze Razoux, de gedichten waren noodlijdend, maar ze rijmden wel. Roelants en Razoux kenden elkaar van het Schiedamse departement van de Maatschappij Tot Nut van ’t Algemeen, waar ze in enkele bijeenkomsten, na het hoofdprogramma, samen gedichten voordroegen. Het was de gewoonte om als dessert gedichten van bewonderde dichters te declameren, maar mogelijk verscheen hier ook al Smeerpoets in eerste versie.
En Razoux? Kort na de voltooiing van de vertaling van de gedichten van Hoffmann vertrok hij gedesillusioneerd naar Amsterdam. In Schiedam wilde men hem op de secretarie niet als eerste klerk hebben, de ‘Commies der Posterijen’ zocht zijn geluk elders. Hij ging de wereld rond en pendelde tussen Europa en Amerika. In 1871 overleed hij in Boston. Als hij al bleef schrijven en vertalen, dan heeft dat vermoedelijk niet geleid tot publicatie.
In1898, toen Piet vijftig was geworden, vertelde Roelants dat het ‘toeval’ hem begin 1848 in contact bracht met de firma Jos Scholz te Wiesbaden. Die bood hem aan om ‘eene oplaag in de Nederlandsche Taal te leveren’, dus inclusief het prentwerk. Die geste zou Scholz in Duitsland overigens duur komen te staan.
In 1848 dan kwam het Aardig Prentenboek met leerzame vertellingen – met een verwijzing naar de befaamde ‘Struwwelpeter’ – op de markt, in de presentatie waren ‘lustig’ en ‘drollig’ veranderd in ‘aardig’ en ‘leerzaam’. Ondanks of dankzij die educatieve maskerade was het een geweldig succes. Over de kwaliteit van de versjes werd pas 170 jaar later geklaagd.
Een van de grootste fans was Eduard Douwes Dekker. In 1852 schreef hij een afscheidsgroet in Gijsberti Hodenpijls exemplaar van het prentenboek:
Soms is de stilste mensch het meest gevat en kloek,
Soms schuilt er veel vernuft in ’t nietig kinderboek,
Zóó zij dit kinderboek, gulhartig aangeprezen
En U daarmeê in prent op deugd en eer gewezen.
Vervolgens liep hij alle deugnieten, van Reinier tot Paulientje, af en riep Gijsje, zoals hij zijn vriend Gijsbert Hodenpijl noemde, op om toch vooral zijn nagels te knippen.
Of er bij Multatuli van veel ‘tongue in cheek’ sprake was, het was geschreven bij de consumptie van een ‘bittertje’, wil ik niet uitmaken. Het laat wel raden naar de brede verspreiding van het prentenboek, van de bende van Hoffmann.
In 1898 toen Roelants een jubileumuitgave van het prentenboek op de markt bracht, kon hij trots berichten dat hij in de voorbije decennia liefst 170.000 Smeerpoetsen had verkocht. De duizenden exemplaren van de jubileumuitgave telde hij nog niet mee. En ook niet die die bedoeld waren ‘voor zang en piano’. In 1900 gaf Roelants de door Thérèse van der Meulen van noten voorziene uitgave van Piet uit.
De volgende conclusie dringt zich op: zoals Razoux en Roelants Piet de Smeerpoets maakten, zo maakte Piet de Smeerpoets uitgeverij Roelants.
Graag wens ik het driemanschap van vandaag een vergelijkbaar succes toe. Het is in elk geval een schitterend, lustig en drollig en fel gekleurd en getekend boek geworden.
Laat een reactie achter