Zo’n drie weken geleden was ik te gast in een Amersfoorts boekenpaleis. Schitterende kasten met oogverblindende boekbanden, alles ook nog eens met smaak en inzicht verzameld: hier stonden de Darwiniana, daar de boeken over giraffes. In het midden van de ruimte stond een vleugel, onnadrukkelijk bewijs van goede smaak.
Een bevriende geleerde had me uitgenodigd om eens een kijkje te nemen in dat boekenpaleis. Via een parkeerplaats in aanbouw en een gevaarlijk trapje bereikte ik de gewijde ruimte. Of ik koffie wilde. Ik zei ja, maar had liever nee gezegd, al die mooie boeken provoceerden me tot morsen.
De kasteelheer bezat drie dozen met documenten waar hij liever vandaag nog dan morgen afscheid van nam. Het was de papieren nalatenschap van C.M. Geerars, Kees Geerars, biograaf van Poot, medeoprichter van de Werkgroep Achttiende Eeuw én bij leven drukdoende met de bestudering van het leven en werk van Jacob Campo Weyerman. Een vroege dood haalde in 1976 een lelijke streep door die laatste rekening; na twee belangrijke en omvangrijke artikelen over Weyerman (1957 en 1975) kwam niet het Weyermanboek waarvan de belofte schuilging in de twee artikelen. Toen de Stichting Jacob Campo Weyerman in 1977 werd opgericht, was Kees Geerars de belangrijkste Weyermankenner, maar lid kon hij niet meer worden.
Mij werd nu gevraagd om de inhoud van de dozen te bekijken, kaf en koren te scheiden. En koren was dan wat ik bereid was mee te nemen, kaf ging in de papierbak. Drie dozen werden voor mijn voeten gezet, van de koffie kwam goddank vrijwel niets. Het was veel, heel veel, overdrukjes, foto’s van titelpagina’s, de eerste jaargangen van het Documentatieblad, eigenlijk meer dan wat in korte tijd bekeken kon worden. Het heeft iets ontroerends en treurigs: dit is wat er van een geleerd leven resteert. Ach onzin natuurlijk, Geerars’ artikelen zijn voor een belangrijk deel beschikbaar via DBNL, zijn Pootboek is van onverminderd belang en tweedehands nog wel te koop. ’t Kon minder.
De dozen komen binnenkort naar mij toe. Wat ik in Amersfoort al wel uit de dozen viste, waren drie klappertjes, Weyermanklappertjes met handgeschreven aantekeningen. Eén klappertje bevat aantekeningen van bibliotheek- en archiefbezoek, in een keurig net handschrift genoteerd, een aantal keren staat er in de kantlijn ‘Hallo hallo’ en slechts zelden staat er een dagtekening bij: ‘mijn bezoek 13/10/’69’. Twee klappertjes bevatten lectuurnotities, chronologisch geordend, met enige regelmaat staan er uitroeptekens (van plezier?) in de kantlijn of in rood ‘geschikt voor de bloemlezing’. Alleen al die drie klappertjes is het werk van jaren, van decennia zelfs.
Jonge onderzoekers, ja zelfs al oudere onderzoekers kijken hier mogelijk met enige deernis naar, en mompelen ‘database’! De mogelijkheden zijn voor onderzoekers ná Geerars natuurlijk geweldig verruimd. Geerars ging van bibliotheek naar bibliotheek om exemplaren te vinden. Hij moet al geweldig in zijn schik zijn geweest met de C.C., de Centrale Catalogus, een wonder van gemak. Geerars schreef het allemaal over, nu zie je onderzoekers met een telefoontje tientallen opnamen maken en soms zijn ze na een kwartier ‘klaar’ en bekijken de opnamen thuis of elders. Tussen Geerars en de nieuwe tijd bevond zich overigens het kopieerapparaat. Ook Geerars maakte daar al wel gebruik van, maar het meeste schreef hij toch keurig over, soms tekende hij de ornamenten op de titelpagina’s over.
De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik de methode-Geerars langdurig gevolgd ben en nu nog vaak volg. Hele schriften, hele stapels fiches heb ik gevuld met notities van Weyerman-lectuur. Een groot deel daarvan is al afgevoerd via de papierbak. Bij nieuw onderzoek neem ik soms de laptop mee, maar meer dan eens behelp ik me zonder tegenzin met schrift en een verzameling scherpgeslepen potloden.
Mijn handschrift legt het wel af tegen dat van Geerars, maar die was in het dagelijks leven dan ook inspecteur van onderwijs en die keek mogelijk mee over zijn eigen schouder. Als ik het zelf maar kan lezen, was mijn devies, al bleek dat devies meer dan eens onvoldoende. Mag ik hier desondanks voorzichtig pleiten voor de methode-Geerars?
Nee, de laptop en telefoon zie ik graag als secondanten bij archief- en bibliotheekbezoek, de computer is bij het schrijven en herschrijven van teksten onmisbaar, de STCN is geweldig, de DBNL is een geschenk van de goden, googlebooks yes yes yes, ja, maar er gaat niets boven de raadpleging van originele stukken en teksten, liefst met een notitieblokje of schrift, notities in potlood. Misschien is het particulier geluk, maar ik heb het idee dat ik bij het overschrijven, bij het maken van aantekeningen op papier, de aantekeningen en teksten als het ware mijn geheugen binnen smokkel en vast nadenk over de betekenis ervan. De kantlijn van Geerars laat zien dat daar bij hem volop ruimte was voor overdenking.
Laat een reactie achter