Gemakk’lijk lig ik in mijn leuningstoel
naast rode pluche van zonnig tafelkleed;
Plancks quantenleer zou ‘k lezen, maar ‘k vergeet
van mijn hier-zijn ’t hoogst wetenschapp’lijk doel:
want ‘k zie een tulpenveld, vol gekrioel
van lichte en donkre vlammen; eer ik ’t weet,
silhouetteert mijn hand een haas, die eet
met mumm’lend mondje van het vlamgewoel;
en ’t voorvlak van een doosje lucifers
lijkt net een driehoek hyacintenblauw,
met vage zilverglanzen, alsof vers
waasde over ’t veld de voorjaarsmorgendauw;
en ‘k schrik, van wat ik plotsling denk, pervers:
tulpen zijn rood, filosofie is grauw.
J.A. dèr Mouw. (1863-1919)
Abonnees van Laurens Jz Coster krijgen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter