
De voornaamste reden waarom wij vorig jaar bij Achter de verhalen aanwezig wilden zijn, was om de keynote lecture van Alexa Stoicescu te kunnen bijwonen. Deze zomer was Stoicescu al te gast met een videobijdrage op een panelgesprek dat FRP organiseerde tijdens Theater aan Zee. In dat gesprek probeerden we een antwoord te formuleren op de vraag waarom er zo weinig aandacht is voor zorg en continuïteit over de generaties heen in onze literatuur. Volgens ons speelt het verhaal dat we vertellen over onze literaire geschiedenis hierin een belangrijke rol. Dat verhaal is er gewoonlijk een van stromingen die elkaar opvolgen, en dus van steeds weer nieuwe generaties die zich afzetten tegen de oude. De nadruk ligt met andere woorden meer op momenten van breuk dan op lijnen van continuïteit. Auteurs en boeken die niet in het schema van actie en reactie passen, verdwijnen al snel tussen de plooien van de literatuurgeschiedenis.
We vinden het onderzoek van Stoicescu bijzonder boeiend en relevant omdat ze werkt aan een ander soort verhaal, dat ze een ‘relationele literatuurgeschiedenis’ noemt. Aan de basis hiervan ligt een opvatting van literatuur die heel anders is dan die van de geijkte literatuurgeschiedenissen. Literatuur is voor Stoicescu geen verzameling van boeken, auteurs en uitgevers, maar in de eerste plaats een effect, iets dat een werking heeft in de wereld. Literatuur gaat niet zomaar relaties aan met andere elementen in de wereld, maar bestaat zelf uit die relaties. Binnen de neerlandistiek is dit behoorlijk vernieuwend, maar in aanpalende disciplines, zoals de filosofie en de Cultural Studies, deed zich al eerder een soortgelijke ‘relational turn’ voor, bijvoorbeeld in het werk van Nicolas Bourriaud, Bruno Latour of Rosi Braidotti. Deze denkers beschouwen fenomenen (in deze context bijvoorbeeld een boek) niet als op zichzelf staande, autonome entiteiten, maar als dynamische netwerken van relaties die elkaar voortdurend vormen en hervormen.
Stoicescu begon haar presentatie met het verhaal van een persoonlijke ontdekking: op een boekenbeurs in Boedapest vond ze een bundel korte verhalen van de Nederlandse Til Brugman, die nauwelijks bekend is en toch een belangwekkend oeuvre bijeen schreef. Hoe komt het dat een veelzijdige auteur als Brugman zo lang onderbelicht is gebleven? De vraag bracht Stoicescu tot een kritische reflectie op de canon en de verschillende uitsluitingsmechanismen die aan het werk zijn in onze literatuurgeschiedenissen.
Geïnspireerd door Nicolas Bourriauds concept van relationele esthetiek en de literatuurfilosofische inzichten van Aukje van Rooden, pleit Stoicescu voor een heel andere benadering van literatuurgeschiedenis als remedie voor die uitsluiting. Voor Bourriaud is een kunstwerk niet zozeer een object in een museum of galerij, maar bestaat het uit een ontmoeting. Een werk waarin dit wordt uitvergroot is Le Téléphone (2006) van Sophie Calle. Ze plaatste een telefooncel in een drukke straat in Parijs, ging aan de andere kant van de lijn zitten en liet de telefoon rinkelen. Enkel als een voorbijganger opnam, kon het kunstwerk bestaan. De Nederlandse filosofe Van Rooden past een vergelijkbaar inzicht toe op de literatuur: een literair werk is geen statisch object dat in isolatie bestaat, maar een relatie die door de lezer levend wordt gehouden en daardoor steeds nieuwe betekenissen kan genereren.
In de context van de conferentie werd duidelijk dat Stoicescu’s relationele literatuurgeschiedenis een mogelijkheid biedt om anders na te denken over een tegenstelling die al decennialang de structuur van het literaire veld lijkt te bepalen: autonome versus heteronome literatuur. Deze oppositie wijst naar de spanning tussen literatuur die zichzelf als doel heeft (autonoom, gericht op artistieke of poëticale zuiverheid) en literatuur die geschreven wordt met maatschappelijke, economische of politieke doelen. De polen autonomie-heteronomie beschrijven dus de relaties die auteurs, boeken en uitgevers aangaan met het literaire veld. In een relationele literatuurgeschiedenis houdt zoiets geen steek, want er is niets dat aan de relatie voorafgaat en dus autonoom of heteronoom kan zijn. Bij een relationele aanpak zijn autonomie en heteronomie maar twee van de vele eigenschappen die een tekst kan dragen. Omdat heteronome literatuur historisch vaak is gemarginaliseerd (omwille van zijn maatschappelijk engagement), is een relationele blik dus ook waardevol om oudere, vergeten of niet-gecanoniseerde teksten te (her)ontdekken.
Stoicescu stelt voor om literatuurgeschiedenis thematisch en diachroon aan te pakken, waarbij ze thema’s zoals ecokritiek, gender, queer, dekolonisatie en mentale gezondheid als uitgangspunt kiest, onder meer omwille van de interesse in die thema’s die ze bij haar studenten ziet. Door in haar onderzoek telkens vijf boeken uit verschillende periodes met elkaar in gesprek te laten gaan, kan ze een rijk en veelzijdig beeld geven van de Nederlandstalige literatuur. Die aanpak biedt de ruimte om minder bekende of perifere auteurs naast canonische werken te plaatsen. Zo oppert Stoicescu bijvoorbeeld om bij het thema ‘queer’ het boek Nachtouders (2019) van Saskia De Coster in gesprek te laten treden met Kartonnen dozen (1991) van Tom Lanoye, Het jongensuur (1969) van Andreas Burnier, De thuiswacht (1954) van Dola de Jong en Vol van genade (1925) van Til Brugman. Door deze boeken samen te bestuderen ontstaat niet alleen een veelgelaagd beeld van hoe het queerthema door de tijd heen is behandeld in de Nederlandstalige literatuur, maar wordt ook duidelijk hoe bepaalde stemmen en perspectieven, zoals Brugmans lesbische nonnenverhaal Vol van genade, dat in eerdere literatuurgeschiedenissen over het hoofd werd gezien, toch relevant blijken.
Stoicescu’s voorstel draagt ook een oproep tot actie in zich. In een tijd van dalende leesvaardigheid, gebrek aan leerkrachten en bezuinigingen op hoger onderwijs, moet naar manieren worden gezocht om studenten, onderzoekers en (potentiële) lezers actief bij de literatuur te betrekken. Door literatuur te conceptualiseren als een netwerk van ontmoetingen, waarin de betekenis van een boek nooit kristalliseert maar verschilt afhankelijk van de gekozen relaties, ontstaat er een meer inclusieve en beweeglijke literatuurgeschiedenis. Ook de positie van de lezer, en de keuzes die zij maakt, vormt een deel van dit relationele netwerk. Dat doet niet alleen recht aan de diversiteit en complexiteit van de Nederlandstalige literatuur, die niet vanuit één positie valt te overzien, maar geeft studenten ook een boodschap mee: vul zelf de canon aan, zoek nieuwe voorbeelden bij de thema’s of breng je eigen thema’s mee, en ontdek hoe elke nieuwe combinatie van teksten het literaire veld weer anders belicht.
Een relationele opvatting van literatuur wijst de weg naar een literatuurgeschiedenis die niet langer gevangen zit in de tegenstelling tussen centrum en marge, of in een dialectiek van acties en reacties, maar die bloeit in tussenruimtes, in onverwachte ontmoetingen en resonanties tussen teksten, periodes, thema’s en lezers.
Dit stuk verscheen eerder als onderdeel van een uitgebreider verslag over Achter de Verhalen bij het Flemish Review de la Poëzie.
Stoicescu Is aanhanger van de heterofenomenologie. Dennett te citeren: “De totale reeks details van heterofenomenologie, plus alle gegevens die we kunnen verzamelen over gelijktijdige gebeurtenissen in de hersenen van proefpersonen en in de omgeving, omvatten de totale dataset voor een theorie van menselijk bewustzijn. Het laat geen objectieve verschijnselen en geen subjectieve verschijnselen van bewustzijn weg.”
Literatuur is het binnen- en buitenbrein tegelijk.
Dat kijken vanuit continuiteit, het lijkt mij een heel nuttige benadering. Wel vroeg ik mij, naar aanleiding van wat er hier over breuklijnen gezegd wordt, af of er in de Nederlandse literatuur van de afgelopen pak’mbeet vijftig jaar nog wel van die breuklijnen zijn waar te nemen. Ik zie ze niet zo gauw. Wie helpt mij?
(Overigens wel, in diezelfde periode, in twee andere literaturen waar ik vertrouwd mee ben: de Spaanse en de Spaanstalig-Latijns-Amerikaanse.)