•• Een gedicht uit Uit de klatergouden boot gevallen, de nieuwe bundel van Elma van Haren, “een poëtisch verhaal in acht stemmen die elk een eigen toon en ritme hebben”.
Zuidwaarts
Het landschap lacht, het is een vloek. De zon schijnt moordend, eieren bakken
op de stenen als er eieren waren. Muggen rond het hoofd,
bloedzuigers van geluk.
Die vogel is werkelijk gevlogen.
De jeneverbes laat zijn bessen barsten. Berken krommen in de wind.
Sparren schuddebuiken.
Lang kauwen op een zeggehalm laat woorden op- en onderduiken
als snorkelende bijen.
Aangenomen dat dit schaars bedekte, onbewoonde land het voornemen heeft
te blijven bestaan onder de broei en gloei van deze onmogelijke hitte
is het duidelijk dat de gekromde groei van bomen en struiken
ons grijnzend een lesje wil leren.
Over een tiental jaren scharrelen ook wij als uitgedroogde besjes in het rond.
De dennennaald in het espenblad tolt en draait op moeizaam
verzamelde ochtenddauw ten slotte richting Noordpool,
dus lopen we zoals altijd hoopvol naar de andere kant.
Het knisperen van de wind in de dwergvogelkers echter
die naarmate we vorderen ons met steeds overvloediger zilverblad toewuift,
klinkt niet bepaald als toekomstmuziek.
Het doet denken aan de Jingle Bells van weleer.
Ratelend bot, sissende sidderaal, suizende huiverzeis.
Elma van Haren (1954)
uit: Uit de klatergouden boot gevallen (De Harmonie, 2025)
Abonnees van Laurens Jz Coster krijgen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter