•• Dubbeltalent Hendrik de Vries.
’s Morgens vroeg toen ik op was gestaan,
Toen ik het nachthemd had uitgedaan,
Toen ik mij waste bij de pomp
Kwamen daar kerels grof en lomp,
Vonden mij gek, vonden mij raar;
Ik dacht: wat kerels; laat ze maar;
Kamde mijn haar, kleedde mij aan,
Toen zijn die kerels naar ’t werk gegaan.
’s Avonds, toen ik weer slapen moest,
Kwamen die kerels, al even woest,
Bleven op wacht, achter de ramen,
Dachten zeker dat ik mij zou schamen.
Ik ging mijn gang maar, om hen te plagen,
Of ik niet merkte, dat zij mij zagen; –
Met hun gezichten vlak tegen ’t glas
Deed ik gerust of er niemand was.
••
Mocht ik maar vluchten, ver hier vandaan,
Was ik maar groot, was ik maar vrij.
Dansroffels hoor ik heel de nacht lang:
Dreunen, getrappel, geklap en gezang.
Een troep kwam dichtbij, door de donkere laan,
Met geroep naar mij.
Toch bleef ik doodstil achter ’t venster staan.
Gezichten, als maskers, keken mij aan.
Hendrik de Vries (1896-1989)
Abonnees van Laurens Jz Coster krijgen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter