Een oproep voor een nieuwe en hernieuwde kennismaking met proza en poëzie

Wie lesgeeft in het voortgezet onderwijs, weet maar al te goed hoe moeilijk het soms is je eigen enthousiasme over te brengen op leerlingen. Het overkwam mij eens dat ik vol vuur het Egidiuslied voorlas en een vwo-leerling riep: Mevrouw, vindt u dit nou echt móói? Of een havo-leerling die vertwijfeld zei: Waarom moeten we gedichten bespreken, wat héb je daar nou aan?
Mijn antwoord: Als jij een lieve vriendin hebt die het uitmaakt en je bent heel erg verdrietig en je leest een gedicht dat precies beschrijft wat jij voelt, dan kun je troost ervaren en blij zijn dat je ooit op school gedichten hebt leren lezen.
Niet alleen jongeren vinden poëzie moeilijk te begrijpen. In de cursussen die ik geef via de VolksUniversiteit (ja, die bestaat nog steeds) of via de bibliotheek of boekhandel, merk ik dat er een grote schroom is om zich te begeven op ‘het duistere pad der letteren’. Gelukkig heb ik inmiddels ook ervaren hoe je op eenvoudige wijze de koudwatervrees kunt omzetten in nieuwsgierigheid en liefde voor poëzie. Hetzelfde geldt voor proza; boeken die binnen een leeskring door sommigen als ‘te moeilijk’ terzijde worden geschoven, of klassiekers die vroeger op school ergernis of zelfs haat voor lezen opwekten, kunnen op latere leeftijd juist als een pareltje worden herwaardeerd.
Bredere kijk
Mijn ervaring is dat je als docent van een literatuurcursus voor volwassenen ook zelf veel vreugde en energie haalt uit de bespreking. Mits je ervoor zorgt dat je flink wat informatie deelt en meerdere interpretaties, recensies en biografieën van auteurs en hun werk ter sprake brengt. Zo leren de cursisten dat gedichten per auteur vaak te plaatsen zijn in een bepaalde levensfase, met een bepaald thema en meestal niet geheel op zichzelf staan.
Je eigen interpretatie van een gedicht als de enig juiste zien is niet slim. Mijn advies: laat ruimte over voor een andere zienswijze en je krijgt de meest verrassende reacties. Afgelopen voorjaar, in een serie van vijf cursussen met telkens twee dichters per avond, kwamen zes mannen en drie vrouwen naar mijn poëziecursus.
Win-winsituatie
Bij het kennismakingsrondje waarbij ik ook als vraag had gesteld: Wat hèb je met poëzie? vertelde een senior-deelnemer dat hij groot liefhebber van J.C. Bloem was en dat poëzie voor hem rijm moest bevatten. Aan het eind van de cursus vond hij dat nog steeds maar hij vertelde wel blij te zijn met de bredere kijk die hij nu op verschillende vormen van poëzie had gekregen.
Voor klassiekers in de fictie, zoals Max Havelaar, Eline Vere, Nooit meer slapen, Heren van de Thee geldt dat het herlezen op latere leeftijd je geweldig kan verrassen.
Vorig jaar kwam er een cursiste die zich speciaal vanwege Max Havelaar had ingeschreven, omdat ze die vroeger op school door ziekte had gemist.
Met dit artikel wil ik een oproep doen aan gepensioneerde docenten om hun kennis en ervaring, hun liefde en enthousiasme voor de literatuur te delen. De cursisten zijn heus niet uitsluitend 70+-vrouwen maar ook jongeren, werkenden en gepensioneerden, vrouwen én mannen komen naar een cursus. Ze hopen daar verrast te worden, nieuwe ideeën op te doen en inspiratie te krijgen. Dat lijkt veel, maar als docent hoef je dat niet alleen te doen. De cursisten doen maar al te graag ook zelf een duit in het zakje en vertellen hoe zij het gedicht of het boek interpreteren. Een win-win situatie dus, waar je als deelnemer en docent elkaar inspireert.
Anna Schimmel (1952) werkte op diverse middelbare scholen in Gelderland en Utrecht, gaf daarnaast schrijf- en literatuurcursussen aan volwassenen en woont sinds december 2020 in Renkum.
Het is voor mij wel al een decennium geleden. Maar toen ik nog les gaf in het volwassenenonderwijs (nou ja, ze waren wel vrijwel allemaal minimaal negentien) heb ik in mijn literatuurlessen nooit moeite gehad met de waardering voor de letteren. Integendeel. Ik gaf aan het begin van zo’n les altijd een korte inleiding over opvattingen van schrijvers in een bepaalde periode en dus ook over de literaire modes in heden en verleden – waarom ze soms grinnikten en waarin ze vaak ook wel geïnteresseerd waren – en ging dan gewoon stukken voorlezen. De boeken in kwestie lagen dan ook op het bureau ter inzage. Over wat ze ‘ervan vonden’ heb ik nooit problemen gehad. Ik ging er echter wel van uit dat ze een gemotiveerd oordeel moesten hebben, en liet ze dan ook met hun notities op het examen verschijnen en dat oordeel daar toelichten.
Misschien gaan sommige docenten er van uit dat dat oordeel dan enigszins overeen moet komen met hun eigen visie, maar daarvan ging ik niet uit. Immers, door de jaren heen veranderden mijn opvattingen ook wel. En dat geldt, denk ik, voor iedere literaire criticus in heden en verleden ook.
Als mijn leerlingen hun opvattingen wel voldoende gemotiveerd hadden, was dat voor mij dus ook wel een voldoende, of zelfs veel meer waard. Wat in dit kader het meest verrassend is, is dat ze over het geheel genomen hun eigen opvatting goed konden verdedigen. Toen ik afscheid nam, bracht een van hen nog een eigen vrije eigentijdse vertaling van het Egidiuslied naar me toe…. Ik ben nog geroerd daardoor.