De middelste zin – naast Peter-Arno Coppen houden weinig mensen zich daarmee bezig. Sterker: die specifieke woordcombinatie komt zelden voor. Om preciezer te zijn: in Delpher, een databank met 130 miljoen pagina’s uit kranten, tijdschriften en boeken, is de woordcombinatie middelste zin slechts dertig keer te vinden. Bijvoorbeeld in deze passage, uit het Handboek van den Roomschen kerkzanger uit 1931:
Van de drie zinnen is hier de middelste de meest ingetogene en meditatieve, in tegenstelling van wat we b.v. in den Introitus van den 10en Zondag na Pinksteren zullen zien, waar de middelste zin boven de beide uitersten oprijst, als hoogtepunt van de geheele melodie.
Nee, dan het begrip eerste zin. Menigeen kent daar voorbeelden van, onder meer uit romans. Schrijvers willen lezers met hun eerste zin bij de lurven grijpen. ‘Ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht No. 37.’ ‘Jongens waren we, maar aardige jongens.’ ‘Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de twee en twintigste December 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.’
En zo verder.
Ook in het echte leven worden eerste zinnen vaak vastgelegd. Zo noteerde ik de eerste zin van mijn kleinkind. Marlow was bijna vijftien maanden oud toen ze op m’n oppasdag tegen me zei: ‘Sokken af!’ Een gebiedende zin dus, die al spoedig werd gevolgd door een tweede, namelijk: ‘Sokken aan!’ Mijn kleindochter kan, zoals zoveel kleine kinderen, nogal wispelturig zijn.
Overigens volgde diezelfde oppasdag haar eerste multiculturele zin: ‘Sjoes aan!’ Marlow heeft een Britse moeder en wordt tweetalig opgevoed. Haar keuze voor het Engelse woord vond ik logisch, want sjoes is korter en de g-klank in schoenen is sowieso lastig.
Komen we bij de laatste zin. Daar wordt veel waarde aan gehecht. Je hebt beroemde slotzinnen uit romans. Om nogmaals Reve aan te halen: ‘Het is gezien, mompelde hij, het is niet onopgemerkt gebleven.’ In feite is dit de voorlaatste zin van De Avonden, maar zo nauw luistert dat niet.

Er bestaan uitgebreide inventarisaties van laatste woorden van beroemde mensen. Denk aan iemand als Elvis Presley (1935-1977): ‘I’m going to the bathroom to read.’ Van iemand die in een hospice werkt weet ik dat mensen vaak alleen sterven. Bijvoorbeeld als familieleden net even de kamer uit zijn. Dan is het voor de stervende kennelijk makkelijker om het leven los te laten. Maar dan nog: voor die tijd kan iemand iets hebben gezegd. Wim Sonneveld (1917-1974): ‘Ik heb er alles uitgehaald wat erin zat.’ Toon Hermans (1916-2000): ‘Het is goed zo.’ Ramses Shaffy (1933-2009): ‘Ik heb het leven liefgehad.’
Beste Peter-Arno, ook van een afstand was duidelijk dat jij je werk als hoogleraar hebt liefgehad. Dat je die functie met veel toewijding hebt vervuld. Gelukkig betekent je afscheid niet dat je gaat stoppen met schrijven. Ik vermoed zelfs dat je hier nog lang mee door zult gaan. Over middelste zinnen, maar wellicht ook eens over slot- en beginzinnen. Materiaal genoeg! Dat is het mooie van de Nederlandse taal- en letterkunde – er valt nog zoveel te onderzoeken. Kortom, dapper voorwaarts en plezier met schrijven.
Laat een reactie achter