Buiten de lijntjes kleuren in de les Nederlands

Het schooljaar is ook in Vlaanderen weer begonnen en met het verbod op slimme toestellen maakten we ons op voor een pittige start. Die start bleek wel mee te vallen. Ogenschijnlijk lieten de meeste leerlingen zich het verbod welgevallen en leken op het schoolplein toch meer met elkaar te praten. Ik profiteerde van dat nieuwe elan door elke les te beginnen met een verhaal, een fragment uit een boek, waarover ik met de leerlingen in discussie ging. Maar discussies of debatten in een klassieke klasopstelling – bankjes twee aan twee in rijen – werken niet. Dus maakte ik in een opwelling een klasopstelling in een U-vorm. Gewoon voor die ene week, zo dacht ik. Daarna konden we weer twee aan twee aan de slag. Maar dat was buiten de waard gerekend. Niet alleen verliepen de lessen veel vlotter, de leerlingen waren ook veel aandachtiger. Dat bleek niet enkel tijdens het samen lezen, maar ook tijdens het geven van leerstof: de interactie kwam des te spontaner op gang. Het meisje dat vorig jaar nauwelijks sprak, gaf tot mijn verbazing bijna elke les antwoord; de jongen die altijd anderen afleidde, was nu de hele les aandachtig.
Ik behield de opstelling, ook in de beroepsklas – voor mij een nieuwe doelgroep na jaren in het voortgezet onderwijs te staan, voor een uurtje Nederlands waar ik tijdens de vakantie goed over heb nagedacht. Een ‘uurtje’ bij ons is immers 50 minuten. Tel het binnenkomen en buitengaan mee en je komt al snel maar bij 45 minuten uit. Het leerwerkboek dat werd gebruikt, vond ik weinig inspirerend. Ik besloot het roer om te gooien en een eigen cursus te maken, met de input van de leerlingen tijdens elke les en de mogelijkheid om zo nog bij te sturen. Het boek Elke les telt. 6 principes voor effectief leren en lesgeven van Allison en Tharby bleek een voltreffer in dit kader. Ik besloot elke les te beginnen met een voorleesfragment om samen te lezen. Van daaruit kon dan de eigenlijke les beginnen en afsluiten doen we met zelfstandig lezen in een boek. Het eerste boek is De krater van Gerwin Van der Werf. In het tweede deel van het jaar wil ik De stilte van Anya Niewierra lezen met de leerlingen. Stiekem hoop ik op nog veel meer.
Minizakje
Het verrassingsmoment zat hem al in de klasopstelling toen de leerlingen binnenwandelden. Ik deelde de cursus uit, de schriftjes waarin de leerlingen zouden moeten noteren en de tekst. Voor deze eerste les wilde ik een spannende, niet te moeilijke rijke tekst. Een fragment uit Boy 7 van Mirjam Mous bleek een goede keuze, misschien iets te lang. Maar de lat moet hoog liggen, ook bij deze leerlingen, die al vaak een negatief zelfbeeld hebben. Dat ze zelf niet moesten lezen vonden ze wel goed, ik zag er eentje opgelucht herademen. Ik begon met een korte vraag, want het uitgangspunt is al spannend: wat als je je geheugen kwijt bent, je wordt wakker op een verlaten vlakte en je weet niet meer wie je bent, wat je daar doet en wat er is gebeurd? Ze dachten na, de aandacht was er en we vertrokken. Het verhaal dat in de ik-persoon is geschreven, sleepte mij meteen mee, ik was benieuwd naar hoe de leerlingen dit zouden ervaren.
De eerste pauze hield ik na anderhalve bladzijde. De hoofdpersoon is net wakker geworden, weet niet waar die is en beschrijft in een goede mix van paniek en angst en pogingen tot redelijkheid waar die is. Ik gebruik met opzet ‘die’, want dat was de eerste vraag die ik hen stelde. Ze hadden het boek nog niet gezien, dus ik vroeg ze of ze dachten dat de hoofdpersoon een jongen of een meisje was. ‘Een jongen’, was meteen het antwoord, want ja, hij droeg een spijkerbroek. ‘Hij rijdt op een scooter’, zei een jongen. ‘Het moet wel een jongen zijn.’ De meisjes in de klas protesteerden fel: ook meisjes gebruiken scooters.
Ik las verder: ‘Ik tastte mijn blouse af, voelde in het minizakje op de borst.’ Nu dacht iedereen dat het een meisje was, want ze draagt een blouse. Ik verduidelijkte dat dat woord in het Nederlands ook op een hemd kan duiden. Ongelovig gemompel golfde door de klas.
Boxershorts
Na het lezen van de zin ‘… alsof ik als Icarus met gesmolten vleugels uit de lucht was komen vallen’ en vroeg of ze wisten wie Icarus was. Eentje zat met de Griekse mythologie op een goed spoor. Ik vertelde kort het verhaal van Daedalos en Icarus en waarom in dit verhaal naar die wassen vleugels werd verwezen.
De volgende stop was op het moment dat de hoofdfiguur besluit om hulp te gaan zoeken. Wat zou de klas doen? Iedereen was het er unaniem over eens: naar het politiekantoor of een huis dichtbij zoeken. Maar de tekst bood hier niet veel hoop op redding: nergens in die weidse droge vlakte was een huis te bekennen.
Daarop volgend vond de hoofdpersoon een rugzak terug. Wat zou er in die rugzak kunnen zitten? Ik liet de leerlingen gokken. ‘Spullen’, zei iemand. ‘Welke spullen?’ kaatste ik terug. ‘Een mes,’ dacht iemand. ‘Een telefoon misschien?’ gokte een andere jongen. Daarop volgde instemmend gemompel. Ze hoopten dat er een telefoon in zat – misschien lag het aan de smartphoneloze dagen die ze zelf doormaakten op dit moment? De inhoud van de rugzak: water, een pyjama, een boxershort – ‘Aha, het is een jongen!’ riep een jongen triomfantelijk – tandenborstel, tandpasta, een rolletje geld, een pet en een bestellijst van Pizza Hut. ‘Hoeft niet,’ sputterde een meisje. ‘Meisjes dragen ook boxershorts.’
Griekse mythen
Ik liet tussendoor de cover van het boek zien. In de bibliotheek had ik drie exemplaren van het boek gehaald. ‘Voor iemand die het verhaal misschien verder wil lezen?’ vroeg ik. Perplexe gezichten. ‘Hebt u deze boeken speciaal voor ons meegebracht?’ vroeg er eentje ongelovig. Ik knikte en liet de boeken even rondgaan in de klas.
We lazen verder. ‘In mijn hoofd wipte een dekseltje open. Een gifgroen monster floepte naar buiten als een geest uit een fles,’ las ik verder. ‘Welk monster wordt hier bedoeld?’ vroeg ik. ‘En waarom is het groen?’ Stilte overviel de klas. Echte monsters werden opgesomd, tot ik verder las en het duidelijk werd dat het figuurlijk taalgebruik was. ‘Hij is bang’, zei iemand verbluft.
We eindigden op het punt waarop hij – want daar waren we dus inmiddels achter – in de verte een auto hoort. Ik liet de leerlingen opschrijven wat ze dachten dat er nu zou gebeuren. Eentje denkt dat hij gezocht wordt voor moord. Iemand schrijft dat er niemand in de auto blijkt te zitten, een ander zag de buurman van de jongen in de auto zitten, en nog iemand dacht dat het echt ingewikkeld zou worden. Iemand geeft hem ook zijn herinneringen terug, misschien om het groene monster af te schrikken?
Het volgende verhaal dat ik meebreng naar de klas ligt voor de hand: het verhaal van de overmoedige Icarus en alle gebeurtenissen die daaraan voorafgingen. En boeken: De Griekse Mythen van Ilja Leonard Pfeijffer. En een paar graphic novels.
Wordt vervolgd.

Dank voor je levendige verslag. En ik zweer al dertig jaar bij de dubbele U-opstelling.