De biënnaal plaatsvindende doctoral school van het samenwerkingsverband Dutch Language, Literature and Culture in a Central European Context (DCC) zetelde in juli 2025 aan de Universiteit van Wrocław, Polen, en richtte zich op benaderingen van het begrip ‘corpus’. In de letterkundige sectie betekende dat niet alleen het menselijk lichaam zoals gepresenteerd in literatuur of lichamelijke reacties op literatuur – ‘corpus’ werd ook begrepen als verzameling van teksten. Een meermaals besproken onderdeel en voorbeeld hiervan was canonvorming, en dan in het bijzonder Lezen voor de Lijst alsook de KANTL-canon[1] die op 2 juli 2025 voor de derde keer werd voorgesteld.
De pak en beet 35 deelnemers aan de Doctoral school, jonge internationale Neerlandici (afkomstig uit onder andere Duitsland, Polen, Roemenië, Hongarije, Tsjechië, Indonesië, Suriname, Zuid-Afrika, België en Nederland) constateerden na theoretische reflecties een behoefte aan een nieuwe, dynamische canon, die de Nederlandstalige literatuur niet alleen vanuit haar centrum in de lage landen, maar vanuit allerlei verschillende landen vertegenwoordigt en vormgeeft. Daarnaast was er behoefte aan innovatie en verfrissing – in de vorm van jongere respondenten die de canon vormgeven, maar ook recentere teksten die de interesses van toekomstige generaties Neerlandici adequaat weerspiegelen.
Om aan die behoefte te voldoen hebben we onze eigen canon gecreëerd tijdens de Doctoral school. Georiënteerd aan de KANTL-canon stelden we een lijst op van vijftig volgens de participanten essentiële Nederlandstalige literaire werken, min één plaats voor een werk in het Afrikaans, om ook de stem van de deelname van de Universiteit van Stellenbosch aan de Doctoral school een plek te geven in de lijst. De enige eis die aan de 49 werken werd gesteld is dat ze tot de oorspronkelijk Nederlandstalige literatuur gerekend dienen te worden. In tegenstelling tot de KANTL-canon konden in deze canon dus ook werken van nog levende auteurs en zelfs debutanten worden opgenomen. Zo worden werken die een centrale positie in het contemporaire literaire leven innemen eveneens erkend en wordt hun canoniseringsproces gestimuleerd.
De canon werd opgesteld op basis van een enquête waarin de deelnemers van de Doctoral school elk om drie werken werden gevraagd die volgens hen gecanoniseerd moesten worden. Op basis van deze lijst stelden we de uiteindelijke canon samen. In de eerste plaats werden alle werken die meerdere stemmen kregen verzekerd van een plek. Daarna werd gekeken naar iedere auteur van wie meerdere verschillende werken gekozen werden. Om onze lijst divers te houden, werd van die auteurs telkens het meest invloedrijke en in het literaire leven presente werk gekozen voor de canon. Hierna restte de commissie een selectieprocedure van werken die niet tot de voorgaande categorieën behoorde om tot een eindtotaal van vijftig min één werken te komen. Daarbij werd hoofdzakelijk getracht de representativiteit van het diverse Nederlandstalige literaire landschap in kaart te brengen. De uiteindelijke canon werd een lijst van chronologisch geordende werken.
Aan de canon-enquête namen in totaal 34 participanten – alsook enkele docenten – van de Doctoral school deel. Naast de drie werken werd ook gevraagd naar statistische achtergrondinformatie van de deelnemers: (1) hun gender en leeftijd, (2), hun alma mater, (3) of ze in Nederlands taalgebied zijn opgegroeid en (4) of ze aan een universitaire uitwisseling naar het Nederlands taalgebied hebben deelgenomen.
Grofweg driekwart van de respondenten identificeert zich als vrouw, de gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 28, 17% groeide op in Nederlands taalgebied. Van de overige deelnemers nam ongeveer de helft deel aan een uitwisseling in Nederlands taalgebied.
Het zwaartepunt van de canon blijft proza: maar liefst ⅘ van de genomineerde werken komen uit deze categorie. Vijf dichtbundels kregen daarnaast een plaats in de canon en ook jeugdliteratuur is met drie boeken vertegenwoordigd. Enkel toneel blijft merkbaar onderbelicht in deze canon, met Vondels Gijsbrecht van Aemstel als enige vertegenwoordiging. Het gros van de werken komt uit de twintigste eeuw (26), maar ook voor de eenentwintigste eeuw is veel aandacht (19). Er zijn slechts vijf werken opgenomen die gepubliceerd werden voor 1900.
Tenminste 30 van de auteurs van deze canon worden over het algemeen gerekend tot de Nederlandse literatuur, 8 tot de Vlaamse literatuur en 2 tot de Surinaamse. Veel auteurs in de canon verpersoonlijken echter complexe multiculturele verstrikkingen. Daarmee wordt het internationale karakter van de Neerlandistiek onderstreept: zij beperkt zich niet tot specifieke landsgrenzen noch tot Nederland als taalcentrum. Op een vergelijkbare manier distantieert deze canon zich van een dogmatische classificatie van auteurs dan wel werken op basis van gender of sekse, maar valt wel op dat grofweg tenminste een vijfde van de auteurs expliciet breekt met het normatieve cis-hetero discours. Opvallend aan de keuzes van de respondenten is daarnaast dat er aan de ene kant plek blijft voor reeds gecanoniseerde auteurs: Reve, Hermans en Mulisch uit Nederland en Boon en Claus uit Vlaanderen werden opgenomen. Aan de andere kant is er veel aandacht voor hedendaagse literatuur en worden wat dit betreft zeker stemmen van kleur, vrouwen en queer stemmen vertegenwoordigd. Met homogene cultuurvoorstellingen wordt daarnaast eveneens afgerekend door het opnemen van internationale, interculturele en postkoloniale literatuur.
[1] De Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren stelt iedere vijf jaar een nieuwe canon van 50+1 werken uit de Nederlandstalige literatuur voor.
De lijst met volgens de deelnemers canonieke teksten:
- Hadewijch, Visioenen (13e eeuw)
- Willem die Madocke maecte, Van den Vos Reynaerde (13e eeuw)
- Anoniem, Ferguut (13e eeuw)
- Joost van den Vondel, Gijsbrecht van Aemstel (1637)
- Multatuli, Max Havelaar (1860)
- Louis Couperus, Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan (1904)
- Willem Elsschot, Villa des Roses (1913)
- Nescio, Titaantjes (1915)
- Paul van Ostaijen, Bezette Stad (1921)
- Carry van Bruggen, Het huisje aan de sloot (1921)
- Anton de Kom, Wij slaven van Suriname (1934)
- F. Bordewijk, Karakter (1938)
- Breyten Breytenbach, De boom achter de maan (1939)
- Gerard Reve, De avonden (1947)
- Clara Asscher-Pinkhof, Sterrekinderen (1948)
- Dola de Jong, De thuiswacht (1954)
- Louis Paul Boon, Menuet (1955)
- Marga Minco, Het bittere kruid (1957)
- W. F. Hermans, De donkere kamer van Damokles (1958)
- Andreas Burnier, Het jongensuur (1969)
- Annie M.G. Schmidt & Fiep Westendorp, Pluk van de Petteflet (1971)
- Lidy van Marissing, Ontbinding (1972)
- Harry Mulisch, De aanslag (1982)
- Hugo Claus, Het verdriet van België (1983)
- J. Bernlef, Hersenschimmen (1984)
- Frans Kellendonk, Mystiek lichaam (1986)
- Cynthia McLeod, Hoe duur was de suiker (1987)
- Max Velthuijs, Kikker en het vogeltje (1991)
- Hella S. Haasse, Heren van de Thee (1992)
- Adriaan van Dis, Indische duinen (1994)
- Connie Palmen, De erfenis (1999)
- Annejet van der Zijl, Sonny Boy (2004)
- Arnon Grunberg, Tirza (2006)
- Dimitri Verhulst, De helaasheid der dingen (2006)
- Tom Lanoye, Sprakeloos (2009)
- Murat Isik, Wees onzichtbaar (2017)
- Annet Schaap, Lampje (2017)
- Ilja Leonard Pfeijffer, Grand Hotel Europa (2018)
- Radna Fabias, Habitus (2018)
- Lucas Rijneveld, De avond is ongemak (2018)
- Simone Atangana Bekono, Confrontaties (2020)
- Nadia Nsayi, Dochter van de dekolonisatie (2020)
- Lieke Marsman, In mijn mand (2021)
- Anjet Daanje, Het lied van ooievaar en dromedaris (2022)
- Babeth Fonchie Fotchind, Plooi (2022)
- Philip Huff, Wat je van bloed weet (2022)
- Aya Sabi, Half leven (2022)
- Maurits de Bruijn, Man maakt stuk (2024)
- Mariken Heitman, De mierenkaravaan (2024)
- Safae el Khannoussi, Oroppa (2024)

Laat een reactie achter