
Het grasveld op de campus had iets weg van een Grieks amfitheater. Het lag op de flank van een licht hellende heuvel en was de locatie waar studenten op zonnige dagen hun lunch gebruikten of zich vermaakten met badminton of balspel tot ze weer op de collegebanken werden verwacht om daar de rest van de dag al doezelend uit te zitten.
Maar vandaag was het de setting voor een heel ander evenement.
Het terrein werd deze keer ingepalmd door een breed spectrum van academici die door hun vlaggen met schreeuwende leuzen duidelijk maakten dat ze broeders en zusters in de strijd waren. Terwijl ze wachtten op de komst van hun grote leider, werden door behulpzame collega’s pamfletten uitgedeeld waarop puntsgewijs een aantal eisen opgelijst stonden.
Hun voorman nam zoals steeds alle tijd.
Toen Fidel Castro na een vol kwartier alsnog verscheen, werd zijn naam door de menigte ritmisch gescandeerd. Met de pose van een revolutionair stelde hij zich op onderaan de helling, nam een grote trek van zijn sigaar om daarna ostentatief een serie kringwolkjes uit te blazen; het was een statement waarmee hij aangaf wat hij vond van het pas uitgevaardigde rookverbod op de universiteit. Toen hij vervolgens met een theatraal gebaar een hand door zijn baard streek, was dat het signaal dat hij aan zijn speech zou beginnen.
‘Kameraden, wij worden uitgebuit!’
Die premisse werd gelijk luidkeels ondersteund.
‘Uitgebuit! Uitgebuit! Uitgebuit!’
Fidel gaf alle ruimte aan de verbale bijval, en vervolgde toen met zijn toespraak waarin een en ander zou worden toegelicht.
‘Met bloed, zweet en tranen werken wij aan onze artikelen. Elke dag opnieuw. Met vereende krachten. Maar wat krijgen wij ervoor terug? Wat levert het ons op? Om een voorbeeld te geven: wij hadden laatst vanuit de afdeling plantheelkunde een manuscript ingediend bij een tijdschrift waarvan ik de naam nu even niet wil noemen. Over jarenlang onderzoek naar nieuwe verbouwingstechnieken in de suikerrietteelt. Heel mooi werk, innovatief en nuttig, al zeg ik het zelf.’
Het applaus vanuit het volk bevestigde dat oordeel.
‘Maar voor die publicatie moesten wij toen 3500 euro betalen om het open access te maken. Ja, toen zei ik bij mezelf: Fidel, jongen, dat klopt niet. Wij doen al de arbeid, en die tijdschriften, die parasiteren daar gewoon op. Sterker nog: Fidel en vrienden mogen ook nog eens opdraaien voor de publicatiekosten. Een klassiek voorbeeld van een sigaar uit eigen doos.’
Hij hield daarbij zijn Cohiba hoog in de lucht, terwijl de mensen loeiden als koeien.
‘En die tijdschriften maar winst maken. Profiteurs zijn het. Kapitalistische profiteurs!’
Ook dat laatste woord werd een paar keer geëchood vanuit het publiek.
‘Profiteurs! Profiteurs! Profiteurs!’
Toen richtte Fidel zijn blik naar een ver punt op de horizon.
‘Maar gisterennacht had ik een droom, een droom waarin ik voelde dat het anders kon. Want plots zag ik het, wist ik dat we het zaakje gewoon moeten omkeren: tijdschriften betalen vanaf nu auteurs en reviewers, net zoals kranten doen met hun journalisten. Of beter: ze moeten het geld storten in een universitair fonds, zodat het niet naar specifieke individuen gaat, weliswaar met als clausule dat tijdschriften hun geld terugkrijgen, inclusief een eventuele boete, als ze ontdekken dat er een grote fout in het artikel blijkt te staan, of als er gefraudeerd is.’
Hij zette zijn sigaar nog eens aan zijn mond zodat een en ander wat kon bezinken bij de mensen op het veld.
‘Bijkomend voordeel: tijdschriften worden selectiever, want er wordt sowieso al veel te veel troep in die bladeren afgedrukt. En nu we het toch over publiceren hebben: laat ons ervoor zorgen dat de artikelen een zuivere afspiegeling zijn van een wetenschappelijke gemeenschap, waarin niet de eenling centraal staat, maar het grotere geheel telt.’
Het volk had in crescendo meegejoeld, zoals bij een dienst van een Amerikaanse kerkgemeenschap, op haast orgastische wijze toewerkend naar een gezamenlijk hoogtepunt. Fidel snoof nog eens diep in om zijn finale uitsmijter uit volle borst in de menigte te werpen.
‘Dus vanaf nu zijn publicaties anoniem!’
De toehoorders hadden hun monden reeds geopend om de laatste kreet van Fidel na te brullen, maar hielden zich net op tijd in toen ze zich realiseerden wat hij daarjuist had geroepen. Buiten wat uitgerekte aaa’s van een paar enkelingen die ook meteen dichtklapten, weerklonk er niks. De afkeurende blik van de mensen sprak boekdelen: er is een bovengrens aan de mate waarin men zich als persoon moet wegcijferen voor het collectief.
Het was een einde in mineur.
De mensen begonnen meteen aan de grote aftocht, daarbij een man met sigaar en in camouflagepak verbouwereerd achterlatend.
Laat een reactie achter