Chris van Geel
05-07-2025
ZOMERNACHTUIL
Nachtvlinder op het blad van mijn hand,
lijnen van toekomst,
ogen van God, onder droog stof bedolven.
Nachtvlinder, nachtvlinder, driekante blinde in hel licht,
de dag is een waaier van duivels.
Bron: Tirade, januari 1959
04-07-2025
Zij stijgt, zij domineert, niemand
nog op, zij brandt nog voor zij goed
en wel de kim bereikt en wint
aan kracht naarmate schaduw krimpt.
Ze loopt de huizen om en achter,
in luwte loopt ze vast, de zon.
Bron: Het Zinrijk, 1971
03-07-2025
MUG
Een mug nog vrij raakt in
’t betegelde toilet
hoog in een hoek in rag
en gilt, kind in een wieg,
de spin, snel, is er bij.
Bron: Dierenalfabet, postuum verschenen, 1978
02-07-2025
KOELE KAMER IN DE ZOMER..
Als er een emmer water in de kamer gezet wordt, blijft de kamer koel.
Bron: ‘gevonden tekst’, Barbarber, januari 1961
01-07-2025
GELUK
Ik heb het vanmiddag gevoeld
hoe het zou kunnen zijn.
De rotsen versteend,
het water gewassen.
Een zon die maar schijnt.
Bron: Spinroc en andere verzen, 1958
30-06-2025
MUIZENBLIK
Zijn oog keek uit zijn losse hoofd
dat over van een maaltijd was.
Er niet meer zijn heeft op zijn blik
geen vat. Een stip van git vol glans.
Bron: datering: 1973; postuum gepubliceerd; Tirade 339, maart-april 1992
29-06-2025
WIJDE REGEN
Druppels laten zich te water,
baders die met koetsjes komen,
elk zijn plaats, ook in de sloot,
afstand houdt de kringen gaaf.
Bron: Enkele gedichten, 1973
28-06-2025
Wind. Of een vogel werd geslacht, bloembladeren in gras.
Bron: Uit de hoge boom geschreven, 1967
27-06-2025
NARIGHEID
Zit je in de narigheid
neem dan een kloek besluit;
trek je wandelschoenen aan,
trek ze dan weer uit.
Bron: Barbarber, november 1965
26-06-2025
TUIN
Altijd wordt de tuin bezocht, de zachte aarde,
door ruisende regen, het klimop groeit de hagel
tegen, het gras verbergt wat het drinkt, een zanderige
plek krijgt putjes, het regent klapmutsjes op het water,
kleine hagel streelt de losse grond met wimpers,
natte sneeuw met grote plekken niets er tussen,
grote vlokken natte sneeuw het mos, het eikje
met het bruine blad, en ook de altijd groene
struik onder het raam – gebloemde lappen stof,
grote bloemen ruisende regen gewonden
om de zon als armen om het hoofd, de regen,
weer de regen op de zachte aarde.
Bron: Spinroc en andere verzen, 1958